In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, geboren in 1937, had beperkingen die hem belemmerden bij het uitvoeren van huishoudelijke taken. Het college van burgemeester en wethouders van Loon op Zand had appellant hulp bij het huishouden toegekend op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2007 (Wmo) voor een periode van 19 december 2013 tot en met 18 december 2018. Echter, met de inwerkingtreding van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) op 1 januari 2015, werd de huishoudelijke hulp niet langer als maatwerkvoorziening verstrekt. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar trok zijn bezwaarschrift later in, wat hij later wilde herroepen.
De Raad oordeelde dat het college het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard. Appellant verkeerde in een situatie van dwaling ten tijde van de intrekking van zijn bezwaarschrift, omdat hij niet goed geïnformeerd was over de gevolgen van de wijziging in de wet en de informatie die hij had ontvangen. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van het college, en droeg het college op om opnieuw op het bezwaar te beslissen, waarbij appellant de gelegenheid moet krijgen om zijn gronden in te dienen. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellant.