ECLI:NL:CRVB:2017:4238

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 december 2017
Publicatiedatum
8 december 2017
Zaaknummer
16/435 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling WIA

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard. Appellante, die sinds januari 2013 arbeidsongeschikt is door psychische klachten en klachten aan haar rechterschouder, heeft in 2014 een besluit ontvangen van het Uwv waarin werd vastgesteld dat zij met ingang van 21 januari 2015 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Dit besluit werd in bezwaar door het Uwv gehandhaafd.

De rechtbank heeft overwogen dat er sprake is geweest van zorgvuldig onderzoek door de verzekeringsartsen en dat de medische beoordeling juist is. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar psychische beperkingen zijn onderschat en dat de belastbaarheid van haar rechterarm is overschat. Ze heeft verschillende medische stukken ingediend ter onderbouwing van haar standpunt, maar het Uwv heeft in zijn verweer gesteld dat deze informatie geen nieuwe feiten bevat die de eerdere beoordeling zouden kunnen wijzigen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat er geen grond voor twijfel is aan de juistheid van de medische beoordeling. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep rekening heeft gehouden met alle relevante medische informatie en dat de geselecteerde functies voor appellante afdoende zijn gemotiveerd. De Raad heeft het hoger beroep van appellante ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

Uitspraak

16/435 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
10 december 2015, 15/2817 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 8 december 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.L. Ross, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Ross. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1. Appellante is op 23 januari 2013 uitgevallen voor haar werk als orderverzamelaar tabaksafdeling voor 36 uur per week wegens psychische klachten en klachten aan de rechterschouder. Bij besluit van 29 december 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 21 januari 2015 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Bij beslissing op bezwaar van 4 augustus 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante gemaakte bezwaar tegen het besluit van 29 december 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat sprake is geweest van zorgvuldig onderzoek door de verzekeringsartsen. Verder heeft zij overwogen dat bij de beslissing op bezwaar alle op dat moment bekende feiten en omstandigheden moeten worden betrokken, waarbij de datum in geding van 21 januari 2015 doorslaggevend is. Uit het dossier blijkt dat de medische situatie van appellant vanaf 20 februari 2015, met name door bijwerkingen van de nieuwe medicijnen, wezenlijk is veranderd. Terecht heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep deze omstandigheid dan ook niet van belang geacht bij de herbeoordeling in bezwaar. Overigens heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de belastbaarheid van appellante op de datum in geding onjuist is ingeschat. Hierbij acht zij van belang dat het Uwv rekening heeft gehouden met de psychische, schouder- en pijnklachten van appellante. De rechtbank heeft het standpunt van het Uwv dat de in beroep ingediende informatie van OCA Eindhoven geen nieuwe medische feiten bevat, onderschreven. Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat de geschiktheid van de geselecteerde functies voor appellante afdoende is gemotiveerd.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep nogmaals aangevoerd dat haar psychische beperkingen zijn onderschat en dat de belastbaarheid van haar rechterarm is overschat. Ter onderbouwing heeft zij stukken ingediend van orthopedisch chirurg dr. C.J.M. Oosterbos van 2 december 2014 en 30 april 2015, van verpleegkundige F. Klomp van 3 december 2014, van fysiotherapeut S. Heestermans van 7 mei 2014 en het rapport van het revalidatieconsult van OCA Zorg van 4 september 2015. De geselecteerde functie van soldering operator is niet geschikt volgens appellante, omdat hierbij zeer zorgvuldig componenten moeten worden geplaatst gedurende 500 keer per uur. Hierbij wordt de belastbaarheid op concentratie overschreden. Verder is ook de functie van teamondersteuner ongeschikt, omdat hierbij boven schouderhoogte moet worden gewerkt, gelet op de lengte van appellante (1 meter 60).
3.2.
Het Uwv heeft in hoger beroep bij verweer verwezen naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 april 2017, waarin is geconcludeerd dat de ingebrachte medische informatie geen aanleiding geeft om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen, omdat deze stukken geen nieuwe informatie bevatten. De signaleringen in de voorgehouden functies zijn volgens het Uwv afdoende gemotiveerd door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Met juistheid heeft de rechtbank in rechtsoverweging 5 overwogen dat sprake is geweest van zorgvuldig onderzoek door de verzekeringsartsen. Door de rechtbank is er terecht op gewezen dat bij de beslissing op bezwaar alle op dat moment bekende feiten en omstandigheden moeten worden betrokken, waarbij de situatie op de datum in geding van
21 januari 2015 doorslaggevend is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft rekening gehouden met de informatie van de huisarts van 22 december 2014 en 22 januari 2015 en het medicatie-overzicht van 23 juli 2015, in combinatie met de onderzoeksbevindingen van de verzekeringsarts tijdens het spreekuur van 16 december 2014. Er zijn beperkingen aangenomen wegens een aanpassingsstoornis, sub-acromiaal pijnsyndroom, waarbij aan de rechterschouder zeer recentelijk arthroscopie is verricht en fibromyalgie. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat er geen grond voor twijfel is aan de juistheid van de medische beoordeling, gelet op de voorhanden medische informatie. Nu de nieuwe medicatie pas op
20 februari 2015 is voorgeschreven, is er geen aanleiding om met de eventuele bijwerkingen van deze medicatie rekening te houden bij de medische beoordeling op de datum in geding. Er is rekening gehouden met het gebruik van Mirtazapine door de verzekeringsarts bezwaar en beroep door een beperking in de Functionele Mogelijkhedenlijst ten aanzien van beroepsmatig autorijden op te nemen. Het in beroep ingediende rapport van OCA Zorg, gedateerd
11 november 2015, werpt geen nieuw licht op de medische situatie van appellante op
21 januari 2015. De in hoger beroep ingediende informatie bevestigt het ziektebeeld zoals dat door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is vastgesteld, namelijk dat de rechterschouder beperkt is voor schouderbelastend werk. Er is echter geen medische onderbouwing voor het standpunt dat de rechterarm/-schouder sterker beperkt is dan aangenomen of zelfs in het geheel niet belastbaar is. Appellante heeft haar standpunt dat sprake is van ernstigere beperkingen ten aanzien van concentratie, zelfstandig handelen, handelingstempo, omgaan met deadlines, omgaan met storingen/onderbrekingen en contact met anderen niet nader (met medische stukken) onderbouwd. Door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is overtuigend gemotiveerd bij rapport van 19 april 2017 dat voor verdergaande psychische beperkingen geen aanleiding is.
4.3.
De geschiktheid van de voor de schatting gebruikte functie van soldering operator voor appellante is ten aanzien van punt 1.9.10 (geen complexe taken of langdurig ingespannen taken) gemotiveerd door de arbeidsdeskundige in het Resultaat functiebeoordeling van
18 december 2014 met de toelichting dat sprake is van eenvoudige, routinematige, dus niet complexe werkzaamheden. Deze toelichting is niet overtuigend ten aanzien van de langdurige concentratie. Er zijn echter ook twee reservefuncties geselecteerd. De geschiktheid van de reservefunctie van teamondersteuner voor appellante is afdoende toegelicht. Wat betreft het boven schouderhoogte werken is afdoende gemotiveerd door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in haar rapport van 4 augustus 2015 dat, eventueel met gebruik een opstap of olifantspoot, niet boven schouderhoogte behoeft te worden gereikt. De geschiktheid van de geselecteerde functies van monteur/monteuse, allround medewerker car en teamondersteuner voor appellante is ook overigens afdoende toegelicht. Op basis van deze drie functies bedraagt de mate van arbeidsongeschiktheid onveranderd minder dan 35%.
4.4.
Gelet op de overwegingen 4.2 en 4.3 slaagt het hoger beroep niet.
4.5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 december 2017.
(getekend) J.P.M. Zeijen
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

JL