ECLI:NL:CRVB:2017:4238
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling WIA
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard. Appellante, die sinds januari 2013 arbeidsongeschikt is door psychische klachten en klachten aan haar rechterschouder, heeft in 2014 een besluit ontvangen van het Uwv waarin werd vastgesteld dat zij met ingang van 21 januari 2015 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Dit besluit werd in bezwaar door het Uwv gehandhaafd.
De rechtbank heeft overwogen dat er sprake is geweest van zorgvuldig onderzoek door de verzekeringsartsen en dat de medische beoordeling juist is. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar psychische beperkingen zijn onderschat en dat de belastbaarheid van haar rechterarm is overschat. Ze heeft verschillende medische stukken ingediend ter onderbouwing van haar standpunt, maar het Uwv heeft in zijn verweer gesteld dat deze informatie geen nieuwe feiten bevat die de eerdere beoordeling zouden kunnen wijzigen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat er geen grond voor twijfel is aan de juistheid van de medische beoordeling. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep rekening heeft gehouden met alle relevante medische informatie en dat de geselecteerde functies voor appellante afdoende zijn gemotiveerd. De Raad heeft het hoger beroep van appellante ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.