ECLI:NL:CRVB:2017:4235

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 december 2017
Publicatiedatum
8 december 2017
Zaaknummer
15/5974 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid voor uitkering op grond van de WIA en de medische beoordeling door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M.A.E. Bol, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uwv, die had vastgesteld dat hij met ingang van 15 september 2014 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat er geen sprake was van onzorgvuldig medisch onderzoek en dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de klachten van de appellant.

De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat uit de medische informatie niet kon worden afgeleid dat de appellant op de datum in geding, 14 september 2014, leed aan een concentratiestoornis. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend had gemotiveerd dat de ingediende medische informatie geen aanleiding gaf voor bijstelling van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De geschiktheid van de geselecteerde functies werd ook afdoende gemotiveerd, waarbij de Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek van de appellant om vergoeding van gederfde wettelijke rente af, evenals het verzoek om veroordeling van het Uwv in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier.

Uitspraak

15/5974 WIA
Datum uitspraak: 8 december 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
21 juli 2015, 14/8165 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.A.E. Bol, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2017. Namens appellant is verschenen mr. Bol. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. drs. F.A. Steeman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 7 juli 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 15 september 2014 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij beslissing op bezwaar van
7 november 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
1.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant ingestelde beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat er geen aanleiding bestaat om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor het oordeel dat door de verzekeringsartsen onvoldoende rekening is gehouden met de door appellant aangegeven klachten. Nu zowel de verzekeringsarts in opleiding als de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben waargenomen dat appellant goed geconcentreerd was en zaken goed in tijd wist te plaatsen en er uit de medische informatie niet kan worden afgeleid dat sprake is van een concentratiestoornis, slaagt de beroepsgrond van appellant op dit punt niet. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgens de rechtbank op juiste wijze rekening gehouden met het medicijngebruik van appellant. Ook met de depressieve stoornis is afdoende rekening gehouden, waarbij afdoende is gemotiveerd dat er voor een medische urenbeperking geen grond is. Voor een beperking voor avonddiensten is naar het oordeel van de rechtbank evenmin grond, waarbij bovendien afdoende functies geselecteerd zijn waarbij avonddiensten niet voorkomen, waarmee meer dan 65% van het maatmaninkomen kan worden verdiend. De grond van appellant dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten wegens tinnitus heeft de rechtbank wegens onvoldoende onderbouwing niet gehonoreerd. Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat de geschiktheid van de geselecteerde functies voor appellant afdoende is gemotiveerd door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2.1.
In hoger beroep heeft appellant, onder verwijzing naar de gronden van bezwaar en beroep, aangevoerd dat met name zijn rugklachten onvoldoende zijn onderkend, terwijl er bovendien sinds april 2015 nog buikklachten zijn bijgekomen, waarvoor hij inmiddels onder behandeling is bij de pijnpolikliniek. Met zijn medicijngebruik is onvoldoende rekening gehouden. Voor zijn psychische klachten is hij nog onder behandeling bij BasisGGZ Arkin, waarbij hij nog steeds concentratie- en geheugenstoornissen ondervindt. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij informatie ingediend van zijn behandelende neuroloog, gedateerd 13 augustus 2015 en 16 september 2015, van zijn behandelaars bij BasisGGZ Chronisch Arkin, gedateerd 8 februari 2017, zijn huisarts, gedateerd 22 september 2015, 4 oktober 2016 en 20 januari 2017, medicatieoverzichten van juli 2014 en november 2015 en behandelplannen van BasisGGZ Arkin van 6 april 2016 en 9 januari 2017.Ten slotte heeft appellant erop gewezen dat hij per brief van 19 augustus 2015 is ontheven van de sollicitatieplicht in het kader van de Participatiewet wegens zijn gezondheidsklachten.
2.2.
Het Uwv heeft in reactie op de beroepsgronden in hoger beroep het bij het bestreden besluit ingenomen standpunt gehandhaafd. De in hoger beroep ingediende medische informatie geeft volgens het Uwv geen aanleiding voor bijstelling van de medische beoordeling ten aanzien van de datum in geding van 14 september 2014 en/of de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 oktober 2014.
3.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.2.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat geen sprake is geweest van onzorgvuldig medisch onderzoek. De overwegingen hieromtrent in de aangevallen uitspraak worden onderschreven. Terecht heeft de rechtbank vervolgens geoordeeld dat uit de voorhanden medische informatie niet kan worden afgeleid dat er bij appellant op de datum in geding van 14 september 2014 sprake was van een concentratiestoornis. Ook uit de in hoger beroep ingediende nadere informatie van BasisGGZ Arkin kan dit niet worden opgemaakt. Door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is bij rapporten van 2 februari 2016 en 30 mei 2017 overtuigend gemotiveerd dat de in hoger beroep ingediende medische informatie geen aanleiding geeft voor bijstelling van de FML. Met het medicijngebruik van appellant (Cymbalta (Duloxetine) en Lyrica) is afdoende rekening gehouden in de FML door middel van een beperking ten aanzien van verhoogd persoonlijk risico en hoog handelingstempo. Met de rugklachten van appellant is rekening gehouden in de FML en met de sinds april 2015 naar de buik uitstralende pijn is terecht geen rekening gehouden, nu deze op de datum in geding nog niet aan de orde was. De bij brief van 19 augustus 2015 door de gemeente Amsterdam aan appellant wegens gezondheidsklachten verleende vrijstelling van de sollicitatieplicht in het kader van de Participatiewet doet niet af aan de juistheid van de onderhavige medische beoordeling, reeds omdat de beoordeling van de gemeente Amsterdam niet ziet op de datum in geding en een inzichtelijke medische verantwoording ontbreekt. Door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is overtuigend gemotiveerd dat, gelet op het belang voor appellant van het behoud van het dag- en nachtritme, nachtdiensten moeten worden uitgesloten maar dat avonddiensten wel mogelijk zijn. De door appellant ter zitting van de Raad nogmaals opgeworpen grond ten aanzien van werken in avonddienst is niet met medische stukken onderbouwd en treft dan ook geen doel.
3.3.
De geschiktheid voor appellant van de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies van operator voedingsmiddelenindustrie, productiemedewerker industrie en wikkelaar is afdoende gemotiveerd door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bij rapport van 3 november 2014. In de functie van operator wordt in wisselende diensten gewerkt waarbij ook avonddienst kan voorkomen. Nu in de FML op dit punt geen beperking is opgenomen, is de functie terecht aan de schatting ten grondslag gelegd.
3.4.
Gelet op de overwegingen 3.2 en 3.3 slaagt het hoger beroep niet.
3.5.
Nu het bestreden besluit in stand blijft is er van door appellant gederfde wettelijke rente geen sprake. Daarom wordt het verzoek tot veroordeling van het Uwv tot vergoeding van gederfde wettelijke rente afgewezen.
3.6.
Voor veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant is evenmin aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om het Uwv te veroordelen tot vergoeding aan appellant van gederfde
wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 december 2017.
(getekend) J.P.M. Zeijen
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

KS