ECLI:NL:CRVB:2017:4217

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 december 2017
Publicatiedatum
6 december 2017
Zaaknummer
16-4097 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergoeding kosten HBO-ervaringscertificaat en de beoordeling van arbeidsinschakeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die sinds 23 november 2012 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet, verzocht het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade om een volledige financiële vergoeding voor de kosten van een HBO-Ervaringscertificaat (EVC). Het college heeft deze aanvraag afgewezen, omdat het van mening was dat het behalen van het EVC niet zou bijdragen aan de arbeidsinschakeling van de appellant, die te maken heeft met forse psychische beperkingen.

De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging. Tijdens de zitting heeft de appellant aangevoerd dat hij met een EVC zijn vaardigheden kan aantonen aan potentiële werkgevers in de ICT-sector, en dat hij vanwege zijn psychische en fysieke beperkingen is aangewezen op werk op HBO-niveau. De Raad heeft echter geoordeeld dat de psychische beperkingen van de appellant niet kunnen worden weggenomen door het behalen van een EVC en dat er geen bewijs is dat het EVC daadwerkelijk zou bijdragen aan zijn kansen op de arbeidsmarkt.

De Raad heeft geconcludeerd dat het college in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat de aanvraag voor het EVC op goede gronden is afgewezen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 5 december 2017.

Uitspraak

16/4097 PW
Datum uitspraak: 5 december 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
20 mei 2016, 15/2992 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Brauer. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. E.M.C. Lochtman.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 23 november 2012 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW), naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Bij e-mailbericht van 2 maart 2015 heeft appellant het college verzocht om een volledige financiële vergoeding van de kosten van (het behalen van) een HBO-Ervaringscertificaat (EVC).
1.3.
Bij besluit van 23 juni 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 29 september 2015 (bestreden besluit), heeft het college deze aanvraag afgewezen. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant beperkingen ondervindt waardoor hij moeilijk te plaatsen is op de reguliere arbeidsmarkt. Omdat zijn arbeidsbeperkingen niet kunnen worden weggenomen met een EVC, draagt het behalen van het EVC in het geval van appellant niet bij aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij heeft, kort weergegeven, aangevoerd dat hij met een EVC bij potentiële werk- en opdrachtgevers in de ICT kan aantonen dat hij beschikt over een hoog werkniveau. Appellant stelt dat hij vanwege zijn psychische beperkingen is aangewezen op ICT-arbeid op HBO-niveau. Ter zitting van de Raad heeft appellant daaraan toegevoegd dat hij tevens fysieke beperkingen heeft waardoor een baan waarbij hij veel moet lopen voor hem bezwaarlijk is. In een functie op een hoog niveau zal hij volgens hem in de regel niet veel hoeven lopen. Appellant weet zeker dat hij met een EVC een ICT-baan op HBO-niveau zal krijgen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de PW, voor zover hier van belang, is het college verantwoordelijk voor de ondersteuning bij arbeidsinschakeling van personen die algemene bijstand ontvangen.
4.2.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Beleidsregels re-integratie Kerkrade 2015, kan aan een persoon die behoort tot de doelgroep als bedoeld in artikel 7 van de PW scholing worden aangeboden. Geen scholing of opleiding wordt aangeboden als dit naar het oordeel van het college de krachten of bekwaamheden van de belanghebbende te boven gaat of niet bijdraagt aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant forse psychische beperkingen heeft en dat dit voor appellant de belangrijkste belemmering vormt om reguliere arbeid te verkrijgen. Zoals ook de rechtbank heeft overwogen kunnen met het behalen van een EVC de psychische beperkingen van appellant niet worden weggenomen.
4.4.
Anders dan appellant heeft aangevoerd heeft het college voorts in redelijkheid kunnen oordelen dat een EVC ook anderszins niet zal bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces. In dit verband is van betekenis dat appellant zelf ter zitting van de Raad desgevraagd heeft meegedeeld dat hij in principe wel een betaalde baan zou kunnen krijgen op MBO-niveau. Appellant heeft verklaard dat hij over wat diploma`s en certificaten beschikt. Hij wenst echter een EVC te behalen om ICT-arbeid te verkrijgen op HBO-niveau. Werk op een lager niveau ervaart hij als ondermaats, geestdodend en niet goed voor zijn geestelijke gezondheid. Anders dan appellant meent, valt uit het ten aanzien van hem uitgebrachte rapport van PsyCare van 20 maart 2014 echter niet af te leiden dat hij is aangewezen op ICT-arbeid op HBO-niveau. De enkele wens van appellant om ICT-arbeid op HBO-niveau te verkrijgen betekent, hoe begrijpelijk die wens ook is, niet dat in het geval van appellant een EVC zal bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces. Verder is de enkele overtuiging van appellant dat hij met een EVC betaalde arbeid zal verkrijgen, niet toereikend als onderbouwing van de noodzaak van een EVC voor hem. Dit klemt te meer nu appellant, zoals niet in geschil is, bij het college in de periode vanaf de aanvraag geen melding heeft gemaakt van een potentiële werkgever of opdrachtgever die appellant betaald werk zou kunnen verschaffen als hij over een EVC zou beschikken, terwijl het college had toegezegd dat hij de aanvraag van appellant alsdan opnieuw zou bezien. Appellant heeft, gelet op het voorgaande, zijn stelling dat een EVC een toereikende compensatie zou bieden voor zijn psychische beperkingen niet aannemelijk gemaakt.
4.5.
Appellant heeft zijn stelling dat hij in verband met zijn fysieke beperkingen is aangewezen op ICT-arbeid op HBO-niveau niet onderbouwd en daarmee ook niet aannemelijk gemaakt.
4.6.
Wat in 4.3 tot en met 4.5 is overwogen betekent dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een EVC geen meerwaarde biedt voor de kansen van appellant op de arbeidsmarkt en de aanvraag op goede gronden heeft afgewezen. De stelling van appellant, dat de kosten van een EVC relatief gering zijn en zijn stelling dat hij door totale verarming geen mogelijkheden heeft om de vrij geringe kosten van een EVC te betalen, leiden, wat hiervan ook zij, gelet op het in 4.2 vermelde toetsingskader niet tot een ander oordeel.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 december 2017.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) P.C. de Wit

HD