ECLI:NL:CRVB:2017:4199

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 december 2017
Publicatiedatum
6 december 2017
Zaaknummer
16/413 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de juistheid van de loongerelateerde WGA-uitkering en de geschiktheid van functies na verzekeringsgeneeskundig onderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard. Appellant, die in het verleden in Nederland heeft gewerkt, heeft zich op 15 mei 2008 ziek gemeld vanwege fysieke en psychische klachten. De Deutsche Rentenversicherung heeft hem een tijdelijke uitkering toegekend, maar het Uwv heeft vastgesteld dat appellant vanaf 13 mei 2010 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering. Na een herbeoordeling door het Uwv en een Duitse arts, is vastgesteld dat appellant niet meer voldoet aan de voorwaarden voor een WGA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de verzekeringsarts voldoende gemotiveerd heeft dat de psychische klachten van appellant op 2 december 2014 niet zodanig waren dat deze tot verdergaande beperkingen leiden. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest en dat het Uwv niet alle relevante informatie van zijn behandelend psychiater heeft betrokken. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat de verzekeringsartsen van het Uwv de bevindingen van de Duitse arts in hun beoordeling hebben meegenomen en dat er geen aanleiding is om aan de juistheid van de FML te twijfelen.

De Raad heeft geconcludeerd dat de functies die aan appellant zijn aangeboden geschikt zijn en dat er geen reden is om de aangevallen uitspraak te vernietigen. Het hoger beroep van appellant is dan ook afgewezen en de rechtbank heeft de beslissing bevestigd. Er is geen grond voor een veroordeling tot schadevergoeding of proceskosten.

Uitspraak

16/413 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 december 2015, 15/3457 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Duitsland (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 6 december 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.M.M. Menting, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2017. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Menting. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.J.M.H. Lagerwaard.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft in het verleden arbeid verricht in Nederland. Hij is op 15 mei 2008 met verschillende fysieke en psychische klachten uitgevallen voor zijn werkzaamheden als productiemedewerker in Duitsland. In Duitsland heeft de Deutsche Rentenversicherung met ingang van 1 oktober 2009 een tijdelijke “Rente wegen Erwerbsminderung” aan appellant toegekend, omdat hij wegens psychische klachten geen benutbare mogelijkheden had. Het Uwv heeft bij besluit van 27 februari 2013 vastgesteld dat appellant vanaf 13 mei 2010 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) (pro-rata).
1.2.
In het kader van een herbeoordeling door zowel de Deutsche Rentenversicherung als het Uwv heeft R. Eichhorn, arts voor neurologie/psychotherapie in Duitsland, appellant in Duitsland onderzocht. Deze arts heeft in een Ärtzliches Gutachten/rapport van 18 maart 2014 de functionele mogelijkheden van appellant ten tijde van haar onderzoek weergegeven. De Deutsche Rentenversicherung heeft appellant bij besluit van 13 mei 2014 bericht dat hij met ingang van 1 april 2014 geen aanspraak meer maakt op een uitkering.
1.3.
Een verzekeringsarts van het Uwv heeft in een rapport van 12 juni 2014
op grond van het rapport van Eichhorn vastgesteld dat de belastbaarheid van appellant op psychiatrisch vlak is verbeterd, waardoor er niet langer een situatie is waarin hij geen benutbare mogelijkheden heeft. Wel heeft appellant nog een lichte stemmingsstoornis en lichamelijke beperkingen. De verzekeringsarts heeft de mogelijkheden en beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) vastgelegd. Een arbeidsdeskundige van het Uwv heeft vervolgens in een rapport van
24 september 2014 vastgesteld dat appellant ongeschikt is voor de eigen arbeid. Aan de hand van wat appellant nog kan verdienen met geselecteerde voorbeeldfuncties is berekend dat appellant geen verlies van verdiencapaciteit heeft.
1.4.
Het Uwv heeft bij besluit van 25 september 2014 vastgesteld dat appellant met ingang van 2 december 2014 geen recht meer heeft op een WGA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.5.
Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in verband met het bezwaar van appellant tegen dit besluit in een rapport van 9 april 2015 vermeld dat appellant niet aan de voorwaarden voldoet dat er geen (duurzaam) benutbare mogelijkheden voor het verrichten van arbeid zijn. In reactie op de in bezwaar overgelegde brief van appellants psychiater van 18 maart 2015 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onder meer te kennen gegeven dat de psychische klachten die Eichhorn heeft beschreven vergelijkbaar zijn met de klachten die door de behandelend psychiater van appellant zijn beschreven. Eichhorn heeft vastgesteld dat appellant geen ernstige psychische stoornis heeft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aan de FML toegevoegd dat appellant beperkt is wat betreft horen en wegens medicatiegebruik beperkt is wat betreft beroepsmatig (langdurig) autorijden.
1.6.
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 16 april 2015 twee functies laten vervallen in verband met de aangepaste FML. Er blijven voldoende (vijf) functies geschikt. De mate van arbeidsongeschiktheid van appellant blijft hiermee minder dan 35%.
1.7.
Het Uwv heeft bij besluit van 30 april 2015 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 25 september 2014, onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Volgens de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat het niet aannemelijk is dat de psychische klachten van appellant op 2 december 2014 van zodanige aard waren dat deze tot verdergaande beperkingen leiden dan de beperkingen die in de FML zijn opgenomen. Voorts heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep volgens de rechtbank voldoende gemotiveerd waarom de geselecteerde voorbeeldfuncties geschikt zijn.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep, evenals in bezwaar en beroep, aangevoerd dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest omdat het Uwv een eigen onderzoeksverplichting heeft. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgens appellant de inlichtingen die verstrekt zijn door zijn behandelend psychiater niet betrokken bij de beoordeling en heeft deze verzekeringsarts geen nadere informatie bij zijn behandelaar opgevraagd. Appellant heeft erop gewezen dat zijn behandelend psychiater in zijn brief van 20 december 2013 is uitgegaan van een chronisch zwaar depressief syndroom en in zijn attest van 18 maart 2015 is uitgegaan van een depressieve stoornis van matige ernst, terwijl Eichhorn is uitgegaan van een lichte depressieve stoornis
.Het Uwv heeft ten onrechte geoordeeld dat zijn situatie was gewijzigd ten opzichte van de eerdere beoordeling. Daarbij heeft het Uwv niet alle door Eichhorn genoemde beperkingen overgenomen. Het Uwv had een beperking ten aanzien van aandacht, concentratie en horen moeten aannemen en had, evenals de Deutsche Rentenversichering, een arbeidsduurbeperking moeten aannemen.
Voorts heeft appellant aangevoerd dat de belasting in de geselecteerde voorbeeldfuncties de mogelijkheden van appellant op diverse beoordelingspunten overschrijdt.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen aanleiding is om het verzekeringsgeneeskundig onderzoek van de verzekeringsartsen van het Uwv onzorgvuldig te achten of de daaruit getrokken conclusies voor onjuist te houden. In een situatie als de onderhavige stelt op grond van het Europees gemeenschapsrecht een arts in het woonland de medische toestand van appellant vast. De omstandigheid dat appellant niet is onderzocht door een Nederlandse verzekeringsarts kan niet leiden tot de conclusie dat het medisch onderzoek om deze reden onzorgvuldig is uitgevoerd.
4.2.
De verzekeringsartsen van het Uwv hebben bij het opstellen van de FML de bevindingen van Eichhorn, die appellant lichamelijk en psychisch heeft onderzocht, in aanmerking genomen. Eichhorn heeft inzichtelijk vermeld dat een zwaarwegende psychische stoornis niet meer vast te stellen is en dat het rouwproces in verband met het overlijden van de echtgenote van appellant is afgesloten. Zij heeft in haar rapport weliswaar vermeld dat geen bijzondere eisen gesteld mogen worden aan concentratie en reactievermogen, maar heeft tevens vermeld dat aandacht, concentratie en geheugen bij appellant voldoende zijn. Voorts is de behandelend psychiater van appellant in zijn attest van 18 maart 2015 uitgegaan van een ‘Depressive Episode mittleren Schweregrades’ en niet langer van een ‘Chronifiziertes schweres depressives Syndrom’, zoals in zijn brief van 20 december 2013 is verwerkt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze informatie van de psychiater kenbaar in de beoordeling betrokken. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het in de beroepsfase opgestelde rapport van 21 september 2015 naar voren gebracht dat met de in de rubrieken 1 en 2 opgenomen beperkingen voldoende rekening is gehouden met een ‘lichte’ of ‘middelmatige’ depressieve stoornis. Er is geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid hiervan. Dat de behandelend psychiater appellant in zijn attest van 18 maart 2015 niet in staat achtte om arbeid te verrichten, kan in dit geval niet aan het rapport van Eichhorn en het standpunt van het Uwv afdoen omdat dit in het geheel niet is toegelicht. Ten aanzien van het beoordelingspunt horen wordt opgemerkt de verzekeringsarts bezwaar en beroep daar een beperking op heeft aangenomen. Appellant heeft niet onderbouwd dat hiermee onvoldoende rekening is gehouden met zijn gehoorklachten. Ten aanzien van appellants grond over de arbeidsduurbeperking kan, zoals het Uwv ook heeft gedaan, erop worden gewezen dat uit de gedingstukken volgt dat in Duitsland iemand geschikt wordt geacht voor minder dan 3 uur, 3 tot 6 uur of meer dan 6 uur per dag. Met het gegeven dat de Deutsche Rentenversicherung appellant in staat heeft geacht om minstens 6 uur per dag arbeid te verrichten, is geen arbeidsduurbeperking aangenomen. Op grond van de beschikbare gegevens is er geen onderbouwing voor het standpunt van appellant dat hij meer, dan wel verdergaande beperkingen heeft dan de beperkingen die in de FML zijn opgenomen en is geen twijfel ontstaan aan de juistheid van dat standpunt van het Uwv. Er is daarom geen aanleiding een medisch deskundige te benoemen om de Raad van advies te dienen.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML is er geen aanleiding voor de
conclusie dat de functies niet geschikt zijn voor appellant. Ter zitting zijn de beoordelingspunten 5.1 en 5.2 (zitten) in de functie van Samensteller elektrotechnische apparatuur, wikkelaar (Standaard Beroepenclassificatiecode (SBC-code 267050))en de beoordelingspunten 1.9.7 (aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken) en 1.9.8 (aangewezen op werk waarin geen hoog handelingstempo vereist is) in de functie van magazijn, expeditiemedewerker (SBC-code 111220) aan de orde gekomen. Er zijn geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de mogelijkheden van appellant op deze onderdelen worden overschreden.
4.4.
Gezien wat is overwogen bij 4.1 en 4.2 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Bij dit oordeel is er geen grond voor een veroordeling tot schadevergoeding.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2017.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) L.H.J. van Haarlem

KS