ECLI:NL:CRVB:2017:4198

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 december 2017
Publicatiedatum
6 december 2017
Zaaknummer
16/4479 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering WIA-uitkering na medisch onderzoek en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die zich op 1 mei 2013 ziek meldde vanwege lichamelijke en psychische klachten, had op 9 februari 2015 een WIA-uitkering aangevraagd. Na een medisch onderzoek door een arts van het Uwv op 9 maart 2015, werd vastgesteld dat appellant met ingang van 29 april 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, waardoor hij geen recht op WIA-uitkering had. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit werd ongegrond verklaard door het Uwv op 30 november 2015.

De rechtbank Den Haag heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de functionele mogelijkheden van appellant niet waren overschat. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat zijn beperkingen onvoldoende zijn onderkend, en heeft medische informatie ingediend van verschillende behandelaars. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat de FML van 11 maart 2015 een juist beeld gaf van de beperkingen van appellant op de datum in geding.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.4479 WIA

Datum uitspraak: 6 december 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
30 mei 2016, 16/426 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P. Verbraaken, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2017. Namens appellant is verschenen mr. Verbraaken. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als technisch productiemedewerker voor 37,93 uur per week. Hij heeft zich op 1 mei 2013, vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidwet ontving, ziek gemeld wegens lichamelijke en psychische klachten. Op
9 februari 2015 heeft appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Hij is op 9 maart 2015 onderzocht door een arts van het Uwv. Deze arts heeft de beperkingen van appellant weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 maart 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berekend. Bij besluit van 7 april 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 29 april 2015 geen recht is ontstaan op WIA-uitkering, omdat appellant met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschiktheid was.
1.2.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 30 november 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd een rapport van 24 november 2015 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van 27 november 2015 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat een zorgvuldige beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven en geen aanleiding gezien een onafhankelijk medisch deskundige te benoemen. Ook in de verklaring van behandelend psycholoog, P.W. Vos, die op 26 oktober 2015 heeft meegedeeld dat appellant op dat moment niet in staat was een werkverband aan te gaan, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de functionele mogelijkheden van appellant op 29 april 2015 door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn overschat.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat zijn beperkingen als gevolg van lichamelijke en psychische klachten onvoldoende door het Uwv zijn onderkend. Appellant ondervindt klachten als gevolg van de ziekte van Ménière, oorsuizen, slijtage van zijn knie en een depressie. Hij heeft gesteld dat hij hierdoor ernstiger beperkt is op het gebied van persoonlijk- en sociaal functioneren, terwijl de beperkingen ten aanzien van lopen, traplopen en staan zijn onderschat. Appellant heeft in hoger beroep medische informatie ingezonden van psychiater B.W. Jonker van 12 september 2016 en 3 juli 2017, bedrijfsarts drs. R. Madijokromo-Ramlal van 21 september 2017, sociaal psychiatrisch verpleegkundige E. Bieseman van 3 oktober 2017, orthopedisch chirurg dr. T. Hogervorst van 17 maart 2015, huisarts Ph. Oosterhout van 14 april 2014 en de afdeling radiologie van 8 april 2014 en de afdeling orthopedie van
26 augustus 2015 van het HagaZiekenhuis in Den Haag.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 25 november 2016 en 19 oktober 2017, verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is verricht. De arts van het Uwv heeft appellant op het spreekuur van 9 maart 2015 psychisch en lichamelijk onderzocht en beschikte daarbij over de informatie van psychotherapeut Vos van 2 juli 2014. Op grond van deze informatie en de eigen bevindingen heeft de verzekeringsarts vastgesteld dat appellant bekend is met depressie, ziekte van Ménière en knieklachten rechts. Appellant moet volgens de verzekeringsarts i.o. echter in staat worden geacht om stressbeperkt en rechterknie sparend werk te doen waarbij onder meer rekening wordt gehouden met trillingsbelasting, lawaai en verhoogd persoonlijk risico (grote hoogte, gevaarlijke machines en autorijden). Overwerk en nachtdiensten zijn afgeraden. Deze aanpassing van het arbeidspatroon is ingegeven door de klachten van moeheid, behoefte aan structuur en aard bij appellant en ernst van zijn aandoeningen. De hieruit voortvloeiende beperkingen zijn vastgelegd in de FML van 11 maart 2015.
4.3.
Vervolgens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar aanleiding van het bezwaar van appellant dossieronderzoek verricht en aansluitend aan de hoorzitting van
28 oktober 2015 appellant onderzocht. Hij beschikte over de tijdens de hoorzitting van appellant ontvangen informatie van psycholoog Vos van 26 oktober 2015. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft informatie bij de behandelend orthopeed en de huisarts van appellant opgevraagd en ontvangen. In het rapport van 24 november 2015 heeft deze arts op basis van deze medische informatie vermeld dat in de FML in het persoonlijk en sociaal functioneren passende beperkingen zijn aangenomen bij een depressie in gedeeltelijke remissie en stress. Omdat de door de orthopeed vermeldde geslaagde scopie aan de rechterknie op de datum in geding nog niet was verricht, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het aannemelijk geacht dat er op die datum nog sprake was van beperkingen in de rubriek fysieke dynamisch handelingen op het aspect statische houdingen zoals in de FML zijn vastgelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen bevestiging gekregen over de ziekte van Ménière, maar geconcludeerd dat de primair aangenomen beperkingen in de FML zijn vastgesteld op grond van de informatie uit de Ziektewetperiode. Gelet op alle beschikbare medische informatie van de behandelaars van appellant die kenbaar bij de beoordeling is betrokken, kan niet worden geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld heeft gehad van de beperkingen van appellant op de datum in geding, 29 april 2015.
4.4.
Uit de in hoger beroep ingebrachte informatie van appellants behandelaars is niet af te leiden dat de FML van 11 maart 2015 een onjuist beeld geeft van zijn beperkingen voor het verrichten van arbeid op de datum in geding, 29 april 2015. Daartoe wordt verwezen naar de rapporten van 25 november 2016 en 19 oktober 2017, waarin is uiteengezet dat de informatie over de psychische klachten, knieklachten, rugklachten en gehoorklachten geen nieuwe medische informatie bevat over de datum in geding. Het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt onderschreven. Weliswaar heeft de psychiater B.W. Jonker in een brief van 12 september 2016 verklaard dat bij appellant sprake is van een depressie, langdurig, maar dat betreft de diagnose op die datum. Uit informatie van 2 juli 2014 van de toenmalige behandelend psycholoog Vos, blijkt dat ten tijde van belang sprake was van een matige depressie. Op 26 oktober 2015 heeft Vos vermeld dat de depressie in gedeeltelijke remissie verkeert. De medische informatie over de knie-operatie in oktober 2015 en de melding van beginnende degeneratieve afwijkingen na die datum geven evenmin reden om te twijfelen aan het oordeel van de rechtbank dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan worden gevolgd in de conclusie dat met de knieklachten, bestaande uit restpijn als gevolg van slijtage, in voldoende mate rekening is gehouden door beperkingen in de FML van
11 maart 2015 op te nemen op de onderdelen fysieke omgevingseisen, dynamisch handelen en statische houdingen. In de beschikbare (medische) gegevens is onvoldoende basis te vinden voor de aanname dat ten tijde van belang sprake is geweest van frequente aanvallen van Ménière als door de bedrijfsarts Madijokromo-Ramlal beschreven. Dat appellant in 2017 evenwichtsaanvallen heeft en meer hinder ervaart door de ziekte van Ménière, ziet niet op de datum in geding.
4.5.
Het oordeel van de rechtbank dat appellant, uitgaande van de op 11 maart 2015 vastgestelde FML, in medisch opzicht geschikt moet worden geacht voor de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies, wordt eveneens onderschreven. Daarvoor wordt verwezen naar het Resultaat functiebeoordeling waarin de signaleringen voor de belastende factoren inzichtelijk en overtuigend zijn toegelicht.
4.6.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2017.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) L.H.J. van Haarlem

IJ