ECLI:NL:CRVB:2017:4198
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen weigering WIA-uitkering na medisch onderzoek en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die zich op 1 mei 2013 ziek meldde vanwege lichamelijke en psychische klachten, had op 9 februari 2015 een WIA-uitkering aangevraagd. Na een medisch onderzoek door een arts van het Uwv op 9 maart 2015, werd vastgesteld dat appellant met ingang van 29 april 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, waardoor hij geen recht op WIA-uitkering had. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit werd ongegrond verklaard door het Uwv op 30 november 2015.
De rechtbank Den Haag heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de functionele mogelijkheden van appellant niet waren overschat. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat zijn beperkingen onvoldoende zijn onderkend, en heeft medische informatie ingediend van verschillende behandelaars. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat de FML van 11 maart 2015 een juist beeld gaf van de beperkingen van appellant op de datum in geding.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.