ECLI:NL:CRVB:2017:4197

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 december 2017
Publicatiedatum
6 december 2017
Zaaknummer
16/4557 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na medisch onderzoek en geschiktheid voor functies

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die haar beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering ongegrond had verklaard. Appellante, die als schoonmaakster werkte, had zich op 10 juni 2013 ziek gemeld vanwege rugklachten en vroeg op 25 februari 2015 een WIA-uitkering aan. Na een medisch onderzoek door het Uwv op 20 maart 2015, werd vastgesteld dat appellante met ingang van 8 juni 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, waardoor haar recht op uitkering verviel. Het bezwaar tegen deze beslissing werd ongegrond verklaard op 23 november 2015.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen van appellante correct waren vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Appellante voerde in hoger beroep aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het onderzoek zorgvuldig was, omdat er geen informatie was ingewonnen bij haar behandelaars. Ook stelde zij dat de FML geen volledig beeld gaf van haar beperkingen door de combinatie van rugklachten en migraine.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig was en dat de door appellante ingediende rapporten geen nieuwe medische gegevens bevatten die de eerdere conclusies konden ondermijnen. De Raad concludeerde dat de functies die aan de weigering van de WIA-uitkering ten grondslag lagen, medisch passend waren voor appellante, en dat er geen reden was om aan te nemen dat de verzekeringsarts een onjuist beeld had van haar belastbaarheid. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen.

Uitspraak

16.4557 WIA

Datum uitspraak: 6 december 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 juni 2016, 15/9327 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Namens appellante heeft mr. R.S. Pot, advocaat, de gronden van het hoger beroep ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2017. Namens appellante is verschenen mr. Pot. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.L. van Beek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als schoonmaakster voor 2,56 uur per week. Op 10 juni 2013 heeft appellante zich ziek gemeld wegens rugklachten. Op 25 februari 2015 heeft appellante een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Zij is op 20 maart 2015 onderzocht door een arts van het Uwv. Deze arts heeft de beperkingen van appellante weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 maart 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante berekend. Bij besluit van
8 april 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 8 juni 2015 geen recht is ontstaan op WIA-uitkering, omdat appellante met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschiktheid was.
1.2.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 23 november 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd een rapport van 17 november 2015 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van 19 november 2015 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Met betrekking tot de medische beoordeling van het bestreden besluit heeft de rechtbank geen redenen gevonden om te oordelen dat het medisch onderzoek onjuist of onzorgvuldig is verlopen of dat de beperkingen van appellante niet juist zijn vastgelegd in de FML van 20 maart 2015. Er is naar het oordeel van de rechtbank geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld had van de lichamelijke en geestelijke gezondheidstoestand van appellante. De rechtbank heeft voorts overwogen dat, gezien de standaard verminderde arbeidsduur, een urenbeperking niet is geïndiceerd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante, verwijzend naar een in hoger beroep ingediend ongedateerd rapport van drs. D.C. Heijstek, bedrijfsarts en medisch adviseur en
J.A.M. Houberg, arbeidsdeskundige van Incentivo, gesteld dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig onderzoek ten grondslag ligt omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen inlichtingen heeft ingewonnen bij de behandelaars van appellante. Verder is aangevoerd dat de FML van 20 maart 2015 geen volledig beeld geeft van de beperkingen van appellante. Door de combinatie van ernstige rugklachten en migraineaanvallen is sprake van onvermogen tot het uitvoeren van loonvormende arbeid. De aan appellante voorgehouden functies overschrijden haar belastbaarheid. De functies binnen de SBC-code 111180 en de functies behorende tot de SBC-code 267050 zijn niet te duiden als twee verschillende functies, omdat de werkzaamheden grotendeels gelijk zijn.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 oktober 2017, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek door de betrokken verzekeringsartsen op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De overwegingen die de rechtbank aan dit oordeel ten grondslag heeft gelegd, worden geheel onderschreven.
4.3.
Het door appellant overlegde rapport van Incentivo, dat op basis van dossieronderzoek tot stand is gekomen, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. De grond dat geen informatie bij de behandelaars van appellante is ingewonnen, treft geen doel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante gesproken op de hoorzitting, dossieronderzoek verricht en vervolgens bij de behandelend orthopedisch chirurg informatie opgevraagd en deze bij brief van 6 november 2015 gekregen. In het naar aanleiding van het rapport van Incentivo ingediende rapport van 24 oktober 2017 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep met juistheid opgemerkt dat door drs. Heijstek en Houberg geen nieuwe medische gegevens zijn overgelegd voor het oordeel dat de beperkingen per 8 juni 2015 zijn onderschat. Met name ontbreekt een concrete medische onderbouwing van de gestelde urenbeperking. In de algemene beschouwing over een combinatie van de aandoeningen scoliose en migraine, worden geen nieuwe aanknopingspunten gezien om te twijfelen aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de FML van 20 maart 2015 vastgestelde belastbaarheid van appellante. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd gereageerd op het rapport van drs. Heijstek en Houberg, waarbij afdoende is toegelicht waarom er geen aanleiding is om meer beperkingen voor appellante aan te nemen.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 20 maart 2015 wordt met de rechtbank geoordeeld dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, gelet op de aan deze functies verbonden belastende factoren, in medisch opzicht passend zijn voor appellante. De stelling dat twee functies te veel op elkaar lijken om afzonderlijk te mogen worden gehanteerd, wordt niet gevolgd. Ter zitting heeft het Uwv afdoende toegelicht dat de functies productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en samensteller elektrotechnische apparatuur (SBC-code 267050) van elkaar verschillen qua taken, soort bedrijven en opleiding, zodat er geen aanleiding is de functies niet als twee verschillende functies te hanteren.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2017.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) L.H.J. van Haarlem

IJ