ECLI:NL:CRVB:2017:4196

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 december 2017
Publicatiedatum
6 december 2017
Zaaknummer
16/8073 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen besluiten van het Zorgkantoor inzake persoonsgebonden budget

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellante had bezwaar gemaakt tegen besluiten van het Zorgkantoor, die haar persoonsgebonden budget (pgb) voor het jaar 2014 introkken en vaststelden op nihil. Het Zorgkantoor had het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De Raad oordeelde dat het Zorgkantoor de besluiten op de juiste wijze had bekendgemaakt en dat appellante geen wijziging van haar correspondentieadres had doorgegeven, wat voor haar rekening en risico kwam. De bezwaartermijn was ruimschoots verstreken op het moment dat appellante bezwaar maakte. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad onderschreef dit oordeel. Appellante had in hoger beroep geen nieuwe gronden aangevoerd die tot een ander oordeel hadden moeten leiden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

16/8073 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 18 november 2016, 15/2805 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
CZ Zorgkantoor B.V. (Zorgkantoor)
Datum uitspraak: 6 december 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S. Philippi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Philippi en B. Saadane als tolk. Het Zorgkantoor heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Het Zorgkantoor heeft bij besluit van 24 januari 2015 voor het jaar 2014 op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten aan appellante een netto persoonsgebonden budget (pgb) verleend van € 4.080,09.
1.2.
Bij besluit van 17 april 2015 heeft het Zorgkantoor het aan appellante voor het jaar 2014 verleende pgb ingetrokken. Bij besluit van 21 april 2015 heeft het Zorgkantoor het pgb van appellante over het jaar 2014 vastgesteld op nihil en bepaald dat een bedrag van € 4.080,09 van appellante wordt teruggevorderd. Deze besluiten zijn verzonden aan het adres [Adres A] te [plaatsnaam], het adres van appellantes contactpersoon en zorgverlener [B]. Appellante heeft op 20 juli 2015 bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 17 april 2015 en van 21 april 2015.
1.3.
Bij besluit van 10 augustus 2015 (bestreden besluit) heeft het Zorgkantoor het bezwaar van appellante niet‑ontvankelijk verklaard, omdat appellante te laat bezwaar heeft gemaakt en er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het Zorgkantoor aan zijn bekendmakingsverplichting heeft voldaan, door de besluiten van 17 april 2015 en 21 april 2015 te verzenden naar het laatst bekende correspondentieadres van appellante. Het lag op de weg van appellante om een ander adres door te geven, indien het opgegeven adres niet meer in gebruik was. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellante dan ook te laat bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 17 april 2015 en 21 april 2015 en is er van een verschoonbare termijnoverschrijding geen sprake.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de besluiten van
17 april 2015 en 21 april 2015 niet op de juiste wijze zijn bekendgemaakt en dat de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2.
Het Zorgkantoor heeft de besluiten van 17 april 2015 en 21 april 2015 verzonden naar het adres [Adres A] te [plaatsnaam]. De verzending en ontvangst van deze besluiten zijn niet in geschil. Evenmin is in geschil dat voorgenoemd adres het door appellante aan het Zorgkantoor opgegeven correspondentieadres is. De omstandigheid dat de zorgverlener in verband met een aanwijzing van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport tijdelijk geen zorg mocht verlenen, betekent niet dat deze besluiten niet op de juiste wijze bekend zijn gemaakt, te meer niet nu deze aanwijzing ten tijde van de besluiten van
17 april 2015 en 21 april 2015 reeds was opgeheven. Niet is gebleken dat de zorgverlener ook op dat moment geen zorg heeft verleend. Dat appellante geen wijziging van haar correspondentieadres aan het Zorgkantoor heeft doorgegeven, komt voor haar rekening en risico. Nu het Zorgkantoor de besluiten van 17 april 2015 en 21 april 2015 op de juiste wijze bekend heeft gemaakt, was de bezwaartermijn ruimschoots verstreken op het moment dat appellante op 20 juli 2015 tegen die besluiten bezwaar maakte.
4.3.
Appellante heeft in hoger beroep verder geen nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Appellante heeft zich beperkt tot het herhalen van de eerder aangevoerde gronden.
4.4.
De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen die hebben geleid tot de conclusie dat het Zorgkantoor het bezwaar van appellante tegen de besluiten van 17 april 2015 en 21 april 2015 terecht niet‑ontvankelijk heeft verklaard.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van L. Boersma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2017.
(getekend) J. Brand
(getekend) L. Boersma

SS