ECLI:NL:CRVB:2017:4189

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 december 2017
Publicatiedatum
6 december 2017
Zaaknummer
16/4200 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van functies voor appellant in het kader van de WIA

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant, die als flensmonteur werkte, meldde zich op 19 juni 2013 ziek vanwege rugklachten en vroeg op 9 maart 2015 een WIA-uitkering aan. Het Uwv stelde de mate van arbeidsongeschiktheid vast op 37% na een onderzoek door een verzekeringsarts. Na bezwaar werd deze mate verhoogd naar 41,28% op basis van een aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank oordeelde dat de medische onderbouwing van het Uwv voldoende was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat hij niet in staat is om te werken, onderbouwd met verklaringen van zijn behandelend artsen. Het Uwv verwees naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en vroeg de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de gronden van appellant in hoger beroep een herhaling waren van eerdere argumenten en dat de rechtbank deze al afdoende had besproken. De Raad concludeerde dat de FML van 5 augustus 2015 als basis voor de beoordeling van de geschiktheid van de functies correct was en dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies medisch geschikt waren voor appellant. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

16.4200 WIA

Datum uitspraak: 6 december 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 juni 2016, 15/7395 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.A. Fijma, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2017. Namens appellant is verschenen mr. Fijma. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als flensmonteur voor 40 uur per week. Op 19 juni 2013 heeft appellant zich ziek gemeld in verband met rugklachten. Op 9 maart 2015 heeft appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(Wet WIA) aangevraagd. Hij is op 31 maart 2015 onderzocht door een verzekeringsarts. Deze arts heeft de beperkingen van appellant weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 31 maart 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berekend op 37,42%. Bij besluit van 7 mei 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant vanaf 17 juni 2015 recht heeft op een WIA-uitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 37%.
1.2.
Het tegen het besluit van 7 mei 2015 ingediende bezwaar heeft het Uwv bij besluit van
14 oktober 2015 (bestreden besluit) gegrond verklaard. Daaraan lag het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 augustus 2015 ten grondslag. In de heroverweging heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML aangepast en aan de beoordeling ten grondslag gelegd een FML van 5 augustus 2015.Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep met inachtneming van de aangepaste FML nieuwe functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 41,28%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Wat appellant in beroep heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen reden gegeven het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. In dit verband heeft de rechtbank overwogen dat de medische onderbouwing ontbreekt om te concluderen dat appellant geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft rekening gehouden met alle genoemde klachten van appellant en de medicatie die appellant gebruikt. Hiervoor zijn beperkingen in de FML van 5 augustus 2015 opgenomen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hij in het geheel niet in staat is te werken. Appellant heef ter onderbouwing van zijn standpunt opnieuw gewezen op een brief van psychiater dr. N.W. Pesman van 5 december 2014 aan de toenmalige re-integratiebegeleider van appellant, waarin wordt verzocht het re-integratietraject bij te stellen omdat appellant niet in staat was om te solliciteren, laat staan te werken. Deze verklaring wordt volgens appellant volledig gesteund door de in beroep ingebrachte verklaring van 23 november 2015 van anesthesioloog/pijnspecialist I. Gültuna, dat het op dat moment voor appellant niet verstandig zou zijn om zijn werkzaamheden te hervatten. Voorts heeft appellant medische informatie van zijn behandelend neuroloog dr. R. Saxena van 20 augustus 2015 ingezonden.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 september 2016, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van de gronden die hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant tegen de medische grondslag van het bestreden besluit afdoende besproken. Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat de beschikbare gedingstukken, waaronder de informatie van dr. Pesman en Gültuna, geen aanleiding geven tot twijfel aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de nadere stukken die door appellant in beroep in geding zijn gebracht geen aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat de beperkingen per 17 juni 2015 zijn onderschat.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht, tast het oordeel van de rechtbank niet aan. Uit de brief van neuroloog dr. Saxena blijkt dat sprake is van een pseudoradiculair syndroom. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van
6 september de medische informatie van dr. Saxena besproken en gemotiveerd dat in de FML van 5 augustus 2015 reeds een aantal beperkingen zijn vermeld inzake rugbelastende aspecten, en dat de informatie daar niets aan toevoegt. Met deze gemotiveerde reactie wordt ingestemd. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat het oordeel van de rechtbank niet juist is. De overwegingen en conclusies van de aangevallen uitspraak worden geheel onderschreven.
4.4.
Gelet op wat in 4.2 en 4.3 is overwogen is met juistheid de FML van 5 augustus 2015 als basis genomen voor beoordeling van de passendheid van de geselecteerde functies. Daarvan uitgaande kan de rechtbank eveneens worden gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat die functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.
4.5.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2017.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) L.H.J. van Haarlem

IJ