ECLI:NL:CRVB:2017:4189
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.S. van der Kolk
- L.H.J. van Haarlem
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid van functies voor appellant in het kader van de WIA
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant, die als flensmonteur werkte, meldde zich op 19 juni 2013 ziek vanwege rugklachten en vroeg op 9 maart 2015 een WIA-uitkering aan. Het Uwv stelde de mate van arbeidsongeschiktheid vast op 37% na een onderzoek door een verzekeringsarts. Na bezwaar werd deze mate verhoogd naar 41,28% op basis van een aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank oordeelde dat de medische onderbouwing van het Uwv voldoende was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat hij niet in staat is om te werken, onderbouwd met verklaringen van zijn behandelend artsen. Het Uwv verwees naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en vroeg de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de gronden van appellant in hoger beroep een herhaling waren van eerdere argumenten en dat de rechtbank deze al afdoende had besproken. De Raad concludeerde dat de FML van 5 augustus 2015 als basis voor de beoordeling van de geschiktheid van de functies correct was en dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies medisch geschikt waren voor appellant. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.