ECLI:NL:CRVB:2017:4188

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 december 2017
Publicatiedatum
6 december 2017
Zaaknummer
17/2957 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en recht op IVA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die zich ziek had gemeld na een periode van werkloosheid, was in 2008 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beoordeeld en vastgesteld op minder dan 35% arbeidsongeschiktheid. De appellant had in hoger beroep aangevoerd dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was en recht had op een IVA-uitkering, maar de Raad oordeelde dat de appellant niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 4 van de Wet WIA, die vereist dat de verzekerde volledig en duurzaam arbeidsongeschikt moet zijn.

De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de arbeidsongeschiktheid van de appellant. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de medische onderzoeken zorgvuldig waren uitgevoerd en dat er geen reden was om aan de juistheid van de medische beoordeling te twijfelen. De Raad onderschreef deze conclusie en oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende rekening had gehouden met de beperkingen van de appellant. De Raad concludeerde dat de appellant niet in aanmerking kwam voor een IVA-uitkering, omdat hij op de relevante datum niet volledig arbeidsongeschikt was.

De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken. De uitspraak werd gedaan door J.S. van der Kolk, met L.H.J. van Haarlem als griffier.

Uitspraak

17.2957 WIA

Datum uitspraak: 6 december 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
24 maart 2017, 15/685 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2017. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Op 1 september 2005 heeft appellant zich, vanuit een situatie dat hij uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, ziek gemeld. Na een beoordeling op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is appellant met ingang van 29 augustus 2007 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering. Bij besluit van 5 mei 2008 heeft het Uwv – voor zover hier van belang – de arbeidsongeschiktheid van appellant per
18 maart 2008 vastgesteld op minder dan 35%.
1.2.
Met ingang van 18 maart 2008 heeft het Uwv de loongerelateerde uitkering van appellant omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering en per 1 december 2008 in een WGA‑vervolguitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
1.3.
Beslissend op het bezwaar van appellant tegen de beslissing van 5 mei 2008 met betrekking tot de mate van arbeidsongeschiktheid per 18 maart 2008, heeft het Uwv bij besluit van 30 december 2014 (bestreden besluit) zijn opvatting gehandhaafd dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 18 maart 2008 minder dan 35% is en het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Hierbij heeft het Uwv overwogen dat alle beslissingen van na 5 mei 2008 onverminderd van kracht blijven. Dat wil zeggen dat de WGA‑vervolguitkering eerst bij besluit van 30 december 2013 per 1 maart 2014 is herzien en berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Het besluit van
30 december 2013 is onherroepelijk geworden door de uitspraak van de Raad van
20 november 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:4272).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft voorop gesteld dat uitsluitend in geding is de datum 18 maart 2008. De rechtbank heeft geen reden gezien voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de medische onderzoeken. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep alle medische informatie, alsook het verhandelde op de laatste hoorzitting, kenbaar bij de beoordeling heeft betrokken. De rechtbank heeft geen reden gezien voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep duidelijk gemotiveerd en de rechtbank kan die volgen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt gehandhaafd dat hij, door een combinatie van psychische en fysieke klachten, volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en hij recht heeft op een IVA-uitkering. Appellant heeft aangevoerd dat zijn motorische klachten volledig onderbelicht zijn gebleven. Appellant stelt dat de klachten van de linkerenkel en een neurinoom ten onrechte niet zijn meegenomen bij de beoordeling. Hierdoor is de mate van arbeidsongeschiktheid onderschat.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Hierbij is opgemerkt dat de LAU-uitkering over de periode 18 maart 2008 tot 1 december 2008 aan appellant is doorbetaald.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Gelet op wat ter zitting naar voren is gebracht, is het hoger beroep beperkt tot de vraag of het Uwv voldoende zorgvuldig onderzoek heeft gedaan en het Uwv de beperkingen van appellant met betrekking tot zijn enkel/voet met ingang van 18 maart 2008 heeft onderschat omdat hij niet in aanmerking is gebracht voor een IVA-uitkering.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat het onderzoek van het Uwv zorgvuldig is geweest, wordt onderschreven. Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat de verzekeringsartsen van het Uwv vooringenomen zouden zijn of over onvoldoende informatie beschikten om tot een zorgvuldig onderzoek en beoordeling te komen. De gedingstukken bevatten hier geen aanknopingspunten voor. Uit haar rapport van 22 december 2014 blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het dossier heeft bestudeerd, waaronder de medische informatie van de orthopedisch chirurg van 13 augustus 2008. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende gemotiveerd dat rekening is gehouden met beperkingen in lopen en staan. Anders dan door appellant betoogd, kan uit de door hem overgelegde stukken niet worden afgeleid dat zijn klachten van de linkerenkel door het Uwv zijn onderschat. De rechtbank heeft terecht de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
4.4.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt in hoger beroep dat de beperkingen van de enkel en neurinoom ongeschiktheid van de geselecteerde functies met zich mee brengt. De functies zijn aan de hand van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 januari 2008 geselecteerd. In de FML zijn onder meer beperkingen opgenomen voor wat betreft staan en lopen en een verminderde psychische belastbaarheid. Er zijn geen aanknopingspunten voor de stelling van appellant dat hij op 18 maart 2008 zodanig beperkt was dat hij in het geheel niet tot werken in staat was. Nu van volledige arbeidsongeschiktheid geen sprake is, wordt niet voldaan aan de toepassingsvoorwaarde die artikel 4 van de Wet WIA stelt om een recht op een IVA-uitkering te doen ontstaan, te weten dat de verzekerde volledig en duurzaam arbeidsongeschikt moet zijn. Een zogeheten IVA-beoordeling zoals door appellant is verzocht, is, reeds omdat appellant op 18 maart 2008 niet volledig arbeidsongeschikt is, niet aan de orde.
4.5.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2017.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) L.H.J. van Haarlem

NW