ECLI:NL:CRVB:2017:4184

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 december 2017
Publicatiedatum
6 december 2017
Zaaknummer
16/7393 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening studiefinanciering en inschrijving woonadres in de basisregistratie personen

In deze zaak gaat het om de herziening van de studiefinanciering van betrokkene, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De Centrale Raad van Beroep heeft op 6 december 2017 uitspraak gedaan in de zaak met nummer 16/7393 WSF. De herziening van de studiefinanciering was het gevolg van het niet (juist en tijdig) inschrijven van het woonadres van betrokkene in de basisregistratie personen (brp). De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had betrokkene aanvankelijk studiefinanciering toegekend op basis van de norm voor een uitwonende studerende, maar na een adrescontrole werd betrokkene als thuiswonende studerende aangemerkt, wat leidde tot een terugvordering van € 821,12. Betrokkene had echter op 22 februari 2016 een adreswijziging doorgegeven, maar de Minister verklaarde het bezwaar van betrokkene ongegrond, omdat zij niet op het juiste adres stond ingeschreven.

De rechtbank Noord-Nederland oordeelde dat betrokkene onomstotelijk had bewezen dat zij feitelijk op een ander adres woonde dan het adres waarop zij in de brp stond ingeschreven. De rechtbank vernietigde het besluit van de Minister en oordeelde dat de Minister met toepassing van de hardheidsclausule van de herziening had moeten afzien van de terugvordering. De Minister ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat betrokkene in de periode van oktober 2015 tot en met januari 2016 niet voldeed aan de voorwaarden voor studiefinanciering voor uitwonende studenten, omdat zij niet op het juiste adres stond ingeschreven. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van niet-verwijtbaarheid en dat de Minister terecht de herziening had doorgevoerd. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van betrokkene werd ongegrond verklaard. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16/7393 WSF
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 23 november 2016, 16/2152 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 6 december 2017
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2017. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. E.H.A. van den Berg. Betrokkene is verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft, voor zover hier van belang, met ingang van 1 oktober 2015 studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) aan betrokkene toegekend, die is berekend naar de norm die geldt voor een uitwonende studerende.
1.2.
Bij besluit van 12 februari 2016 heeft appellant betrokkene, naar aanleiding van een adrescontrole, vanaf 1 oktober 2015 alsnog als thuiswonende studerende aangemerkt, omdat zij in de basisregistratie personen (brp) onder hetzelfde adres stond ingeschreven als (een van) haar ouders. Hierbij heeft appellant de studiefinanciering van betrokkene met ingang van oktober 2015 aangepast naar de norm die geldt voor een thuiswonende studerende. Voorts heeft appellant een bedrag van € 821,12 van betrokkene teruggevorderd.
1.3.
Op 22 februari 2016 heeft betrokkene aan appellant een adreswijziging doorgegeven, waarbij zij te kennen heeft gegeven dat zij uitwonend is. Bij besluit van 4 maart 2016 heeft appellant met ingang van 1 maart 2016 studiefinanciering op grond van de Wsf 2000 aan betrokkene toegekend, die is berekend naar de norm die geldt voor een uitwonende studerende.
1.4.
Bij besluit van 15 april 2016 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 12 februari 2016 ongegrond verklaard. Appellant heeft daaraan ten grondslag gelegd dat betrokkene niet stond ingeschreven op het adres waar zij woonde.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het besluit van 12 februari 2016 herroepen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft betrokkene – ondanks dat zij niet heeft voldaan aan de in artikel 1.5 van de Wsf 2000 genoemde voorwaarden – onomstotelijk bewezen dat zij ten tijde in geding feitelijk woonde op een ander adres dan het adres waaronder zij, net als (een van) haar ouders, in de brp stond ingeschreven. Volgens de rechtbank diende er voor appellant dan ook aanleiding te bestaan om met toepassing van de hardheidsclausule van de herziening af te zien.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij met toepassing van de hardheidsclausule van de herziening had moeten afzien. Volgens appellant bestond er voor betrokkene geen recht op een uitwonendenbeurs, nu zij in de brp stond ingeschreven onder een ander adres dan het adres waar zij woonde.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is de herziening van de studiefinanciering van betrokkene naar de norm die geldt voor een thuiswonende studerende over de periode van oktober 2015 tot en met januari 2016 en de daaruit voortvloeiende terugvordering. Tussen partijen is niet in geschil dat betrokkene in deze periode in de brp niet stond ingeschreven op het adres waar zij woonde. Betrokkene heeft in de van belang zijnde periode dan ook niet voldaan aan de verplichtingen om in aanmerking te komen voor studiefinanciering naar de norm voor een uitwonende studerende, zoals door de wetgever is bepaald in artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000. Derhalve is betrokkene in de van belang zijnde periode volgens de wet niet aan te merken als een uitwonende studerende.
4.2.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 21 mei 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1890, wordt overwogen dat er gevallen mogelijk zijn waarin moet worden geoordeeld dat verwijtbaarheid ten aanzien van het niet nakomen van de verplichtingen van artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000 ontbreekt. In die uitzonderingssituaties levert onverkorte toepassing van artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000 een onbillijkheid van overwegende aard op en ligt het op de weg van appellant om met toepassing van de hardheidsclausule af te wijken van artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000 en daarmee van herziening af te zien.
4.3.
De niet inschrijving van betrokkene in de brp op haar feitelijke woonadres in de periode van oktober 2015 tot en met januari 2016 levert geen situatie van niet verwijtbaarheid op waarin appellant aanleiding had moeten zien voor toepassing van de hardheidsclausule. Betrokkene is zelf verantwoordelijk voor een juiste registratie van haar woonadres in de brp. Van enig beletsel dat aan inschrijving in de weg stond is niet gebleken. Het feit dat betrokkene heeft nagelaten zich in de brp in te schrijven onder haar feitelijke woonadres komt dan ook voor haar rekening en risico. De omstandigheid dat betrokkene niet bij (een van) haar ouders woonde, vormt evenmin reden voor toepassing van de hardheidsclausule. De wetgever heeft er immers expliciet voor gekozen dat pas recht op een uitwonendenbeurs bestaat als het feitelijke woonadres is geregistreerd in de brp. Appellant heeft betrokkene er in het besluit van 8 augustus 2015, waarin de uitwonendenbeurs aan betrokkene is toegekend, ook nog op gewezen dat er een adrescontrole zal plaatsvinden. Dat deze adrescontrole niet direct na de aanvraag om een uitwonendenbeurs is verricht, waardoor betrokkene met een terugvordering is geconfronteerd, doet aan het voorgaande niet af. De herziening is het gevolg van het niet (juist en tijdig) inschrijven van het woonadres in de brp en de gevolgen hiervan komen voor risico van betrokkene.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van L. Boersma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2017.
(getekend) J. Brand
(getekend) L. Boersma

SS