ECLI:NL:CRVB:2017:4173

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 december 2017
Publicatiedatum
5 december 2017
Zaaknummer
16/1958 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ziekengeld en geschiktheid voor arbeid na ziekte

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die zijn beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. Appellant, die als accountmanager werkte, had zich op 29 januari 2015 ziek gemeld met klachten van COPD en hartritmestoornissen. Het Uwv oordeelde op 11 juni 2015 dat appellant weer geschikt was voor zijn arbeid en beëindigde zijn ziekengeld. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was en dat zijn klachten onvoldoende waren meegewogen. De rechtbank oordeelde echter dat het onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om aan de conclusie van het Uwv te twijfelen. In hoger beroep handhaafde appellant zijn gronden en voegde hij toe dat er een protocol is voor overspanning dat een periode van rust aanbeveelt. Het Uwv verdedigde de eerdere uitspraak. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant niet meer ongeschikt was voor zijn arbeid. De Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de eerdere beoordeling konden weerleggen. Ook het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, evenals het verzoek om vergoeding van proceskosten, omdat er geen motiveringsgebrek was aangetoond. De uitspraak werd gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, met L. Boersma als griffier, op 1 december 2017.

Uitspraak

16/1958 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland
van 25 februari 2016, 15/4747 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 1 december 2017
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en een verzoek om vergoeding van schade ingediend.
Namens appellant heeft mr. M.J. Vaessen, advocaat, een aanvullend beroepschrift ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Vaessen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als accountmanager voor 40 uur per week. Appellant heeft zich op 29 januari 2015 ziek gemeld met klachten van benauwdheid, kortademigheid en energiegebrek als gevolg van COPD. Verder is sprake van hartritmestoornissen. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
1.2.
Op 11 juni 2015 heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts van het Uwv. Deze arts heeft appellant vanaf 11 juni 2015 geschikt geacht voor de laatstelijk verrichte arbeid in de functie van accountmanager. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 11 juni 2015 vastgesteld dat appellant met ingang van 11 juni 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 10 augustus 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 augustus 2015 ten grondslag, die kennis heeft genomen van informatie van de huisarts van 29 juli 2015.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. De omstandigheid dat appellant is onderzocht door een stagiair maakt dat niet anders, omdat het medisch onderzoek onder supervisie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft plaatsgehad en deze het rapport heeft
mede-ondertekend. Ten aanzien van het standpunt van appellant dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn klachten heeft de rechtbank overwogen dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van het Uwv. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsartsen van het Uwv de informatie van de behandelend sector bij de beoordeling hebben meegewogen. Uit die informatie en uit de bevindingen bij onderzoek door de verzekeringsartsen kan volgens de rechtbank niet worden afgeleid dat appellant nog langer ongeschikt is voor de maatgevende arbeid. Verder is ter zitting gebleken dat appellant niet bij een cardioloog of psycholoog/psychiater onder behandeling is.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant de gronden gehandhaafd. Voorts is namens appellant gesteld dat uit het verzekeringsgeneeskundig protocol Overspanning blijkt dat gedurende de eerste fase van die aandoening een periode van tijdelijke rust ingebouwd moet worden, welke periode ongeveer een half jaar duurt.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid het verzekeringsgeneeskundig onderzoek als zorgvuldig gekenschetst. De Raad onderschrijft de overweging ter zake in de aangevallen uitspraak volledig.
4.3.
Ten aanzien van het standpunt van appellant dat het Uwv ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan een verzekeringsgeneeskundig protocol wordt overwogen dat het Uwv met juistheid heeft gesteld dat uit vaste rechtspraak van de Raad volgt dat deze protocollen niet van toepassing zijn op geschillen inzake de ZW. Verwezen wordt onder meer naar de uitspraak van 9 november 2011, ECLI:NL:CRVB:2011: BU3851.
4.4.
Wat betreft het standpunt van appellant dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat wordt overwogen dat bij appellant sprake is van long- en hartklachten, alsmede psychische problematiek. Het Uwv heeft informatie van de behandelend sector meegewogen, waaronder een brief van de huisarts van 29 juli 2015. Hieruit blijkt dat appellant ten tijde van de hersteldverklaring in het kader van de ZW niet onder psychologische of psychiatrische begeleiding stond. Wel waren er ondersteunende gesprekken, maar een doorverwijzing naar een psycholoog of psychiater was toen nog niet aan de orde. Bij een onderzoek naar de hartritmestoornissen was vastgesteld dat deze niet veroorzaakt werden door een afwijking aan het hart, maar dat de problematiek stress-gerelateerd was. Er zijn onvoldoende medisch objectiveerbare gegevens op grond waarvan tot ongeschiktheid van de maatgevende arbeid geconcludeerd moet worden.
4.5.
De in hoger beroep overgelegde medische gegevens maken het oordeel niet anders. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 13 oktober 2017 in reactie op die stukken te kennen gegeven dat de stukken ofwel dateren van ruim voor de datum in geding, ofwel ruim na de datum in geding en dat het huisartsenjournaal al bij de beoordeling is betrokken. Het standpunt van het Uwv dat de overgelegde informatie geen nieuw licht op de beoordeling werpt, wordt niet onjuist geacht.
4.6.
De overwegingen 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat wat door appellant is aangevoerd geen twijfel brengt in de juistheid van het door het Uwv ingenomen standpunt. De verzekeringsartsen hebben rekening gehouden met de informatie van de huisarts. Het ter zitting gedane verzoek van appellant om raadpleging van een onafhankelijk deskundige wordt dan ook afgewezen. De Raad komt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor toewijzing van het verzoek om schadevergoeding is geen grond.
6. Wat betreft het verzoek van appellant om het Uwv te veroordelen in de proceskosten wordt als volgt overwogen. Uit het verhandelde ter zitting blijkt dat appellant hiertoe aanleiding ziet in verband met een gesteld motiveringsgebrek van het bestreden besluit. Daarvan is echter geen sprake. Anders dan appellant meent had de verzekeringsarts bij de beoordeling van de aanspraak op ziekengeld wel kennis van de inhoud van de maatgevende arbeid en van de in die functie voorkomende belastende factoren. Voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van L. Boersma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 december 2017.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) L. Boersma

HD