ECLI:NL:CRVB:2017:4173
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ziekengeld en geschiktheid voor arbeid na ziekte
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die zijn beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. Appellant, die als accountmanager werkte, had zich op 29 januari 2015 ziek gemeld met klachten van COPD en hartritmestoornissen. Het Uwv oordeelde op 11 juni 2015 dat appellant weer geschikt was voor zijn arbeid en beëindigde zijn ziekengeld. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was en dat zijn klachten onvoldoende waren meegewogen. De rechtbank oordeelde echter dat het onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om aan de conclusie van het Uwv te twijfelen. In hoger beroep handhaafde appellant zijn gronden en voegde hij toe dat er een protocol is voor overspanning dat een periode van rust aanbeveelt. Het Uwv verdedigde de eerdere uitspraak. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant niet meer ongeschikt was voor zijn arbeid. De Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de eerdere beoordeling konden weerleggen. Ook het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, evenals het verzoek om vergoeding van proceskosten, omdat er geen motiveringsgebrek was aangetoond. De uitspraak werd gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, met L. Boersma als griffier, op 1 december 2017.