ECLI:NL:CRVB:2017:4169

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 november 2017
Publicatiedatum
5 december 2017
Zaaknummer
16/6565 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van persoonsgebonden budget en niet verschoonbare termijnoverschrijding bij indienen beroepschrift

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een persoonsgebonden budget (pgb) door Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De Centrale Raad van Beroep heeft op 29 november 2017 uitspraak gedaan in deze zaak, die voortvloeit uit een eerder besluit van het Zorgkantoor van 20 juni 2015, waarin het pgb van appellant voor het jaar 2014 op nihil werd vastgesteld en een bedrag van € 57.078,05 werd teruggevorderd. Appellant had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Zorgkantoor verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat het te laat was ingediend. De rechtbank heeft deze beslissing bevestigd, waarbij werd overwogen dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, ondanks de argumenten van appellant dat zijn moeder, die zijn belangen behartigde, door ernstige psychische problemen niet in staat was om tijdig bezwaar te maken.

In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald, maar de Raad oordeelde dat er geen nieuwe gronden waren aangevoerd die de rechtbank tot een ander oordeel hadden moeten brengen. De Raad bevestigde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, omdat appellant geen medische stukken had overgelegd die zouden aantonen dat zijn moeder niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De Raad concludeerde dat het Zorgkantoor het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16/6565 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 september 2016, 15/6143 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. (Zorgkantoor)
Datum uitspraak: 29 november 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.W.F. Jansen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2017. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Gezer.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Het Zorgkantoor heeft bij besluit van 16 oktober 2014 voor het jaar 2014 op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een netto persoonsgebonden budget (pgb) van € 57.078,05 aan appellant verleend.
1.2.
Bij besluit van 20 juni 2015 heeft het Zorgkantoor het pgb van appellant voor het jaar 2014 vastgesteld op nihil en een bedrag van € 57.078,05 van appellant teruggevorderd. Appellant heeft, bij brief verstuurd op 5 augustus 2015, bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.3.
Bij besluit van 5 september 2015 (bestreden besluit) heeft het Zorgkantoor het bezwaar niet‑ontvankelijk verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat appellant niet tijdig bezwaar heeft gemaakt en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat vaststaat dat appellant te laat bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 20 juni 2015. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar worden geacht. De door appellant gestelde omstandigheid dat zijn moeder, tevens zijn curator, zijn belangen niet naar behoren heeft behartigd, vormt geen grond voor het oordeel dat hij niet in verzuim is geweest, nu nalatigheid van de curator voor zijn rekening en risico komt. De overgelegde (medische) stukken bieden onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de moeder van appellant, ten gevolge van haar medische beperkingen, in zijn geheel niet in staat is geweest om tijdig bezwaar te maken.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de (geringe) termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht. Hierbij heeft hij aangevoerd dat zijn moeder ten tijde van belang met ernstige psychische problemen kampte, waardoor zij niet in staat was om adequaat te handelen en om tijdig een bezwaarschrift in te dienen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift van appellant tegen het besluit van 20 juni 2015 na afloop van de in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genoemde termijn van zes weken is ingediend. Tussen partijen is uitsluitend nog in geschil of de termijnoverschrijding verschoonbaar is. In artikel 6:11 van de Awb is, voor zover hier van belang, bepaald dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift, een niet‑ontvankelijkverklaring daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2.
Appellant heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Appellant heeft zich beperkt tot het herhalen van de eerder aangevoerde gronden.
4.3.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat de door appellant aangevoerde omstandigheden er niet toe leiden dat de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht. Appellant heeft geen (medische) stukken overgelegd waaruit zou kunnen volgen dat zijn moeder, namens hem, niet in staat was om tijdig (desnoods summier) bezwaar te maken. De omstandigheid dat de termijnoverschrijding relatief gering is, kan evenmin tot een ander oordeel leiden, nu bij onverschoonbaarheid van de termijnoverschrijding aan de lengte van de termijnoverschrijding op grond van artikel 6:11 van de Awb geen betekenis toekomt. Het Zorgkantoor heeft het bezwaar van appellant tegen het besluit van 20 juni 2015 dan ook terecht niet‑ontvankelijk verklaard.
4.4.
Uit wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.F. Wagner, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 november 2017.
(getekend) M.F. Wagner
(getekend) S.L. Alves

IJ