ECLI:NL:CRVB:2017:4149

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 december 2017
Publicatiedatum
1 december 2017
Zaaknummer
17/2672 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om schadevergoeding door het Uwv na besluit GAK

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 27 februari 2017 het bezwaar van appellante tegen een besluit van het Uwv van 25 april 2016 ongegrond heeft verklaard. Het Uwv had het verzoek van appellante om schadevergoeding afgewezen, omdat de gestelde schade niet was veroorzaakt door een onrechtmatig besluit van het Uwv. De rechtbank heeft overwogen dat de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten op 1 juli 2013 in werking is getreden, maar dat appellante schade heeft geleden vanaf 1994 of 1996, waardoor het recht van toepassing is zoals dat gold vóór deze datum. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen onrechtmatig besluit is geweest en dat appellante geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen het besluit van het GAK uit 1996, dat haar volledig arbeidsongeschikt verklaarde. Hierdoor staat dit besluit in rechte vast en is er geen verband aangetoond tussen dit besluit en de door appellante gestelde schade.

In hoger beroep heeft appellante haar eerdere standpunten herhaald en aangegeven geen hoorzittingen te willen. Het Uwv heeft bevestigd dat de aangevallen uitspraak moet worden gehandhaafd. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geen aanleiding gezien om tot een ander oordeel te komen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

17/2672 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
27 februari 2017, 16/2506 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 1 december 2017
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.Bij besluit van 25 april 2016 heeft het Uwv het verzoek van appellante om vergoeding van schade (tot een bedrag van € 720.810,-) afgewezen omdat de gestelde schade niet is veroorzaakt door een door het Uwv genomen onrechtmatig besluit in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het met toepassing van artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) als rechtstreeks beroep aangemerkte bezwaar van appellante tegen het besluit van 25 april 2016 ongegrond verklaard.
2.2.
Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat op 1 juli 2013 de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten in werking is getreden. Omdat appellante stelt schade te hebben geleden vanaf 1994 dan wel 1996 is op grond van het overgangsrecht het recht van toepassing zoals dat gold vóór 1 juli 2013. Op grond van artikel 8:73 (oud) van de Awb kan de rechtbank op verzoek van een partij, indien een beroep gegrond is verklaard en er daarvoor gronden zijn, het bestuursorgaan veroordelen tot vergoeding van de schade die die partij lijdt. Bij de toetsing van een zelfstandig schadebesluit als hier aan de orde zoekt de rechtbank aansluiting bij het civielrechtelijk schadevergoedingsrecht. Voor vergoeding van schade is vereist dat de gestelde schade verband houdt met een onrechtmatig besluit en voorts dat alleen die schadeposten voor vergoeding in aanmerking komen die in een zodanig verband staan met dat besluit dat zij aan het bestuursorgaan, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en de schade, als een gevolg van dat besluit kunnen worden toegerekend (zie de uitspraak van de Raad van 28 juni 2011,ECLI:NL:CRVB:2011:BR0611). Verder heeft de rechtbank overwogen dat uit de stukken naar voren komt dat appellante sinds het besluit van het Gemeenschappelijk Administratiekantoor (GAK) uit 1996 tot op heden een uitkering ontvangt op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, thans Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen genaamd. Van een onrechtmatig besluit is de rechtbank niet gebleken. Evenmin is gebleken dat appellante tegen het besluit van het GAK om haar volledig arbeidsongeschikt te verklaren rechtsmiddelen heeft aangewend, zodat dit besluit in rechte vaststaat. Daar komt bij dat niet is gebleken van een verband tussen het besluit van het GAK uit 1996 en de schade die appellante als gevolg hiervan stelt te hebben geleden. Dit betekent dat het Uwv terecht heeft overwogen dat appellante niet in aanmerking komt voor vergoeding van de door haar opgevoerde schade als gevolg van het besluit van het GAK uit 1996. Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat appellante zich tot de burgerlijke rechter dient te wenden, voor zover zij heeft bedoeld te stellen ook schade te hebben geleden die veroorzaakt is door het Uwv in de uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid maar op andere wijze dan door het nemen van het besluit uit 1996.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante haar eerder in beroep naar voren gebrachte standpunten herhaald. Zij heeft verder te kennen gegeven geen “hoorzittingen/toneelstuk” te willen en anders een rekening in te dienen van € 9.000.000,-.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In wat appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht worden geen aanknopingspunten gezien om tot een ander oordeel dan de rechtbank te komen. De Raad onderschrijft dat oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dit oordeel is gebaseerd. Hij heeft daaraan niets toe te voegen.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 december 2017.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) P. Boer
IvR