ECLI:NL:CRVB:2017:4125
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake persoonsgebonden budget en budgetgarantie onder de AWBZ
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Zorgkantoor inzake de toekenning van een persoonsgebonden budget (pgb) onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Appellant, geboren in 1970, was geïndiceerd voor een zorgzwaartepakket en ontving een pgb dat in 2011 werd verleend. Het Zorgkantoor had appellant een pgb verleend van € 10.672,26 met ingang van 1 oktober 2011, en later een verhoogd bedrag voor de periode van 1 oktober 2011 tot en met 31 december 2011. In 2014 werd aan appellant een pgb van € 65.750,- verleend voor het jaar 2015, maar het Zorgkantoor stelde dat appellant niet in aanmerking kwam voor een budgetgarantie van 100,74% omdat het pgb niet bij de eerste verlening was opgehoogd.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van appellant ongegrond, maar appellant ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de budgetgarantie bij de eerste verlening van het pgb wel degelijk was toegekend, ook al was deze pas per 11 november 2011 officieel verhoogd. De Raad vernietigde het bestreden besluit en herstelde de toekenning van het pgb voor 2015 tot het garantiebedrag van 100,74% van het pgb dat was verleend voor de subsidieperiode die eindigde op 31 december 2014. Tevens werd het Zorgkantoor veroordeeld in de proceskosten van appellant, die op € 2.970,- werden begroot.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar uitspraken op 29 november 2017.