ECLI:NL:CRVB:2017:409

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 februari 2017
Publicatiedatum
3 februari 2017
Zaaknummer
15/5785 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing uitkering op grond van de Wet WIA met betrekking tot medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de afwijzing van zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet WIA werd bevestigd. Appellant, die als sloper werkte, meldde zich ziek met diverse lichamelijke klachten en ontving eerder een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Na een medisch onderzoek door het Uwv werd vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag voor een WIA-uitkering. Appellant voerde aan dat zijn beperkingen door het Uwv waren onderschat en overhandigde aanvullende medische informatie ter ondersteuning van zijn standpunt. De verzekeringsarts en arbeidsdeskundige van het Uwv bleven echter bij hun eerdere beoordeling, wat resulteerde in een ongegrondverklaring van het bezwaar. De rechtbank Amsterdam onderschreef deze beslissing, waarna appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat de medische grondslag van het bestreden besluit juist was en dat de door appellant overgelegde gegevens geen aanleiding gaven voor een ander oordeel. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de eerdere uitspraak bevestigd diende te worden.

Uitspraak

15/5785 WIA
Datum uitspraak: 3 februari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 juli 2015, 15/1850 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft dr. mr. E. Tahitu, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 december 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Tahitu en A. Kabaktebe, tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als sloper voor 40 uur per week. Met ingang van 7 november 2012 heeft hij zich vanuit een situatie dat hij uitkering ontving ingevolge de Werkloosheidswet (WW) ziek gemeld met lichamelijke klachten. Het betreft rechterschouder- en nekklachten, migraine, beenklachten rechts en rugpijn. Naar aanleiding van een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft de verzekeringsarts een medisch onderzoek verricht en kennis genomen van informatie van de behandelend sector, waarbij het gaat om een brief van de huisarts van 16 september 2014, van de radioloog van 1 mei 2013, van de MDL-arts van 2 juli 2014 en van de orthopeed van 28 februari 2013. Vervolgens heeft hij de beperkingen vastgesteld voor het verrichten van arbeid en deze vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Aansluitend heeft de arbeidsdeskundige functies geselecteerd tot het vervullen waarvan appellant in staat is geacht. Bij besluit van 25 september 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet WIA, omdat hij met ingang van 5 november 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.2.
In bezwaar heeft appellant aangevoerd dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een medicatie overzicht overgelegd, alsmede informatie van een psycholoog, waarin melding is gemaakt van een eerste afspraak op 15 december 2014. Verder heeft appellant erop gewezen dat afspraken zijn ingepland bij de neuroloog, de reumatoloog en de orthopeed. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft minder beperkingen aangewezen geacht en in dat verband een aangepaste FML opgesteld, gezien de in bezwaar ontvangen medische informatie. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de arbeidskundige gevolgen hiervan beoordeeld. Appellant is na hernieuwde functieduiding minder dan 35% arbeidsongeschikt gebleven. Bij besluit van 20 februari 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
2. In beroep heeft appellant de gronden van bezwaar gehandhaafd. Appellant heeft een medicatieoverzicht, afsprakenkaartjes met specialisten en foto’s van medicijnen overgelegd. Het Uwv heeft met toezending van een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep het ingenomen standpunt gehandhaafd.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de door het Uwv bij appellant vastgestelde beperkingen. Van de door appellant in beroep overgelegde medische gegevens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht gesteld dat deze de beoordeling niet anders maken, nu deze stukken niet zien op de datum in geding. Ten slotte heeft de rechtbank de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gegeven toelichting op de geschiktheid van de geselecteerde functies afdoende geacht.
4. In hoger beroep heeft appellant zijn eerder in bezwaar en beroep ingediende gronden gehandhaafd en nog een verwijsbrief van het Lucas Andreas Ziekenhuis en een verklaring van de fysiotherapeut overgelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv heeft op de gegevens gereageerd.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
De rechtbank heeft met juistheid de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en maakt deze tot de zijne.
5.2.
De in hoger beroep overgelegde gegevens leiden niet tot een ander oordeel. In de brief van de fysiotherapeut zijn klachten beschreven die reeds bekend zijn en bij de beoordeling zijn meegewogen. Verder maakt de omstandigheid dat appellant vanaf mei 2015 behandelingen krijgt van een fysiotherapeut niet dat de beoordeling op de datum in geding,
5 november 2014, onjuist zou zijn.
5.3.
Uitgaande van de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit wordt ook het oordeel van de rechtbank over de passendheid van de geselecteerde functies onderschreven.
5.4.
De Raad komt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2017.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) J.W.L. van der Loo

NK