ECLI:NL:CRVB:2017:4083

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 november 2017
Publicatiedatum
24 november 2017
Zaaknummer
15/8543 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake loongerelateerde WGA-uitkering en geschiktheid van functies

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 20 november 2015 het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv gegrond verklaarde, maar de rechtsgevolgen in stand liet. Appellant, die als magazijnmedewerker werkte, is sinds 30 juli 2012 arbeidsongeschikt door psychische en lichamelijke klachten. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van de Wet WIA, maar appellant is het niet eens met de vastgestelde belastbaarheid en de geschiktheid van de geselecteerde functies.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 13 oktober 2017, waarbij zowel appellant als het Uwv niet verschenen. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht geen twijfel heeft geuit over de juistheid van de belastbaarheid van appellant, zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 juli 2014. De verzekeringsarts heeft appellant onderzocht en zijn bevindingen zijn door de verzekeringsarts bezwaar en beroep bevestigd. De Raad concludeert dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn voor appellant, ondanks zijn klachten en medicijngebruik.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, wijst het verzoek om schadevergoeding af en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in aanwezigheid van griffier L.H.J. van Haarlem, op 24 november 2017.

Uitspraak

15.8543 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
20 november 2015, 15/1956 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[naam werkgever] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] (werkgever)
Datum uitspraak: 24 november 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.B.A. Bol hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingezonden.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 13 oktober 2017. Appellant en het Uwv, zijn met bericht, niet verschenen. Werkgever heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk bij werkgever werkzaam geweest als magazijnmedewerker voor 35,96 uur per week. Op 30 juli 2012 is hij uitgevallen wegens beperkingen als gevolg van psychische en lichamelijke klachten.
1.2.
Naar aanleiding van de aanvraag van appellant om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft appellant onderzocht en vastgesteld dat hij psychisch en lichamelijk beperkt is en dat een urenbeperking aan de orde is. Deze beperkingen zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
4 juli 2014. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige geoordeeld dat appellant ongeschikt is voor het eigen werk, maar geschikt is voor passende functies op grond waarvan het verlies aan verdiencapaciteit is vastgesteld op 61,45%. Bij besluit van 6 augustus 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 28 juli 2014 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 80%.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 6 augustus 2014 is bij besluit van
2 maart 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Dit besluit is gebaseerd op rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 19 januari 2015, vermeld dat er geen andere beperkingen aangenomen moeten worden dan de beperkingen die door de primaire verzekeringsarts al zijn aangenomen. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens in een rapport van 25 februari 2015 vermeld dat de door de primaire arbeidsdeskundige geselecteerde voorbeeldfuncties geschikt zijn voor appellant.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Alle naar voren gebrachte klachten, de onderzoeksbevindingen en de in het dossier aanwezige informatie van de behandelend sector zijn op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling. De rechtbank heeft tevens geoordeeld dat de medische belastbaarheid door de verzekeringsartsen op inhoudelijk overtuigende wijze is gemotiveerd. Appellant heeft in beroep geen andere stukken overgelegd dan die al in de bezwaarfase bekend waren. Deze zijn al door de verzekeringsarts bezwaar en beroep betrokken en gewogen. De rechtbank heeft met het nadere rapport van 19 oktober 2015 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, in aanvulling op het rapport van 25 februari 2015, voldoende gemotiveerd geacht dat de belasting in de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellant niet overschreed.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn eerder in bezwaar en beroep ingediende gronden gehandhaafd. Appellant is van mening dat de rechtbank terecht het bestreden besluit heeft vernietigd, maar ten onrechte de rechtsgevolgen van het besluit in stand heeft gelaten. Daarnaast is hij van mening dat de artsen van het Uwv zijn psychische en lichamelijke beperkingen hebben onderschat. Appellant wordt ernstig belemmerd door zijn psychische en lichamelijke (pijn)klachten, waardoor hij niet in staat is om loonvormende arbeid te verrichten. Ter onderbouwing van zijn gronden heeft appellant informatie van 26 mei 2015 van Altrecht ingediend. Appellant heeft voorts gesteld dat de voor hem geselecteerde voorbeeldfuncties zowel mentaal als fysiek als ook wegens het medicijngebruik te belastend voor hem zijn.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit en heeft met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd op de door appellant overgelegde informatie in hoger beroep.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Terecht heeft de rechtbank geen grond gevonden voor twijfel aan de juistheid van de bij appellant vastgestelde belastbaarheid, zoals deze is weergeven in de FML van 4 juli 2014.
4.2.
De verzekeringsarts heeft dossieronderzoek verricht, appellant gezien op het spreekuur en een lichamelijk en psychisch onderzoek verricht. De verzekeringsarts heeft op basis van zijn bevindingen zowel lichamelijke als psychische beperkingen bij appellant vastgesteld en neergelegd in een FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant bij de hoorzitting gezien en de in bezwaar verkregen informatie van de behandelend sector bij zijn heroverweging betrokken. Vervolgens heeft hij geconcludeerd dat gelet op zijn onderzoeksbevindingen er geen aanleiding is om de door de verzekeringsarts opgestelde FML aan te passen. Met de beperkingen, neergelegd in de FML van 4 juli 2014, waaronder een urenbeperking van 4 uur per dag, 20 uur per week, is in ruime mate tegemoet gekomen aan de klachten van appellant. De verzekeringsartsen van het Uwv hebben zich bij de vaststelling van de belastbaarheid van appellant gebaseerd op informatie van de behandelend sector en deze gekoppeld aan hun eigen bevindingen bij onderzoek van appellant. Gelet hierop en in aanmerking genomen de inzichtelijke wijze waarop de verzekeringsartsen de aangenomen belastbaarheid hebben onderbouwd, bestaat geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid.
4.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 7 juni 2017 overtuigend gemotiveerd dat de door appellant in hoger beroep overgelegde informatie van Altrecht geen aanknopingspunten biedt om tot een ander oordeel te komen, nu deze informatie geen nieuwe medische informatie over appellants gezondheidstoestand op de datum in geding bevat. Voorts zijn er ten aanzien van de psychische klachten beperkingen vastgesteld. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat er meer dan wel andere beperkingen aan de orde zijn.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde beperkingen, wordt het oordeel van de rechtbank onderschreven dat de voor hem geselecteerde voorbeeldfuncties in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. Het Uwv heeft de geschiktheid van deze functies voor appellant, gelet op de beperkingen en het medicijngebruik, voldoende toegelicht in de arbeidskundige rapporten van 6 oktober 2014, 25 februari 2015 en 19 oktober 2015.
4.5.
Gelet op wat onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen, dient de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, te worden bevestigd. Bij deze uitkomst is voor toewijzing van de gevraagde schadevergoeding geen plaats, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
24 november 2017.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) L.H.J. van Haarlem

IJ