Uitspraak
OVERWEGINGEN
WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35,79%. Bij besluit van 25 oktober 2012 is aan appellante meegedeeld dat haar loongerelateerde WGA-uitkering eindigt op
16 februari 2015 en de reeds beschikbare informatie van longarts J.C. de Groot van
6 juni 2014 geconcludeerd dat er geen argumenten zijn om de voor appellante vastgestelde belastbaarheid bij te stellen. Daartoe heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat in de FML van 30 oktober 2014 voldoende rekening is gehouden met de depressieve stoornis van appellante (een matig ernstige depressie) en dat chronische hoestklachten van appellante en de door haar naar voren gebrachte hartkloppingen evenmin reden geven tot bijstelling van de FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in hoger beroep bij rapport van 3 mei 2016 nader toegelicht waarom het gestelde in hoger beroep hem geen aanleiding heeft gegeven het ingenomen standpunt te wijzigen.
30 oktober 2014 en de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 februari 2015 deugdelijk gemotiveerde verzekeringsgeneeskundige conclusies bevatten over de gezondheidstoestand van appellante. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de van de behandelaars van appellante afkomstige informatie betrokken in zijn beoordeling. De Raad heeft geen aanknopingspunten dat de verzekeringsartsen bij de medische beoordelingen bepaalde aspecten van de gezondheidstoestand van appellante over het hoofd hebben gezien of onvoldoende hebben gewogen. De verzekeringsarts heeft over de wijdverspreide pijnklachten overwogen dat deze aspecifiek en stressgerelateerd zijn. Uitgaande van de voor appellante vastgestelde lichamelijke en psychische beperkingen is er naar de visie van de verzekeringsarts geen indicatie voor een urenbeperking. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van zijn bevindingen ter hoorzitting en na weging van de ingezonden informatie van longarts De Groot, de huisarts van appellante, cardioloog Van Ofwegen-Hanekamp en haar psychologen geconcludeerd dat de door de verzekeringsarts voor appellante vastgestelde beperkingen adequaat zijn. Uit de informatie van de behandelend sector blijkt dat er geen nieuwe medische feiten zijn behoudens een matig ernstige depressie, zoals vastgesteld door de psycholoog. De beperkingen van de verzekeringsarts houden voldoende rekening met de depressieve stoornis en behoeven geen bijstelling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen indicatie gezien om op preventieve of energetische gronden een urenbeperking aan te nemen. Wat appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht, tast het oordeel van de rechtbank niet aan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 3 mei 2016 inzichtelijk uiteengezet dat de door appellante in hoger beroep benoemde klachten reeds bekend waren en zijn meegewogen bij de beoordeling.
BESLISSING
.