ECLI:NL:CRVB:2017:4079

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 november 2017
Publicatiedatum
24 november 2017
Zaaknummer
16/2203 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WIA-uitkering en de arbeidsongeschiktheid van appellant na psychische klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WIA-uitkering van appellant, die zich ziek had gemeld wegens psychische klachten. Appellant had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar het Uwv had vastgesteld dat zijn arbeidsongeschiktheid per 3 april 2008 minder dan 35% was, waardoor hij geen recht had op een WIA-uitkering. Na een verslechtering van zijn gezondheid in 2014, heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv om zijn uitkering niet te verhogen. De rechtbank Amsterdam had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de vastgestelde beperkingen juist waren. In hoger beroep herhaalde appellant zijn gronden en voerde aan dat zijn klachten niet goed waren ingeschat. De Raad oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundige onderzoek zorgvuldig was en dat er geen nieuwe medische gegevens waren ingediend die de eerdere conclusies konden ondermijnen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de geselecteerde functies voor appellant passend waren, ondanks zijn psychische en lichamelijke klachten. De Raad wees het verzoek om een onafhankelijke deskundige in te schakelen af, omdat de diagnoses van de verzekeringsartsen overeenkwamen met die van de behandelaars van appellant. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 24 november 2017.

Uitspraak

16.2203 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
26 februari 2016, 15/7258 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 24 november 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.R. Hettema, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en, naar aanleiding van een vraag van de Raad, een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2017. Namens appellant is
mr. Hettema verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, laatstelijk werkzaam als [functie 1] alsmede als [functie 2] heeft zich, vanuit een werkloosheidssituatie, op 6 april 2006 ziek gemeld wegens psychische klachten. Na een medische en arbeidskundige beoordeling heeft het Uwv vastgesteld dat appellant per
3 april 2008 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder is dan 35%.
1.2.
Appellant heeft zich vanuit zijn werk als rij-instructeur op 21 juni 2011 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld wegens psychische klachten. Na medisch en arbeidskundig onderzoek heeft appellant van 16 juni 2011 tot 7 april 2012 een loongerelateerde
WGA-uitkering toegekend gekregen naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. In aansluiting op de loongerelateerde WGA-uitkering is met ingang van 7 april 2012 een loonaanvullingsuitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 47,79%. Met ingang van 13 juni 2013 is appellant een vervolguitkering toegekend naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 45 tot 55%.
1.3.
Appellant heeft bij wijzigingsformulier van 22 juli 2014 gemeld dat zijn gezondheid is verslechterd in verband met toegenomen psychische klachten, met name toename van depressieve klachten en paniekaanvallen met daardoor slaap- en concentratieproblemen. Daarnaast bestaan er lichamelijke klachten. Een verzekeringsarts heeft na onderzoek geconcludeerd dat, hoewel de gezondheidssituatie van appellant ten opzichte van juni 2013 niet wezenlijk anders is, hij appellant het voordeel van de twijfel geeft en appellant per
29 augustus 2014, zijnde het huisartsencontact, toegenomen arbeidsongeschikt acht ten aanzien van stressvolle aspecten in het werk. Deze arts heeft de toegenomen beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 januari 2015. Na arbeidskundig onderzoek waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 45,78%, heeft het Uwv bij besluit van 23 maart 2015 vastgesteld dat de hoogte van de WIA-uitkering niet wijzigt omdat de mate van arbeidsongeschiktheid niet is gewijzigd.
1.4.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 23 maart 2015 omdat hij zich wegens psychische als ook lichamelijke klachten, zoals onder 1.3 genoemd, volledig arbeidsongeschikt acht. Naar aanleiding van het bezwaar is appellant door een verzekeringsarts bezwaar en beroep gezien op de hoorzitting waarna appellant nog andere medische stukken heeft overgelegd. Deze verzekeringsarts heeft in een rapport van 7 oktober 2015 vermeld dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden van geen benutbare mogelijkheden omdat geen sprake is van opname in een ziekenhuis, bedlegerigheid dan wel geen zelfredzaamheid in het dagelijks leven. Evenmin is er reden om een urenbeperking aan te nemen omdat noch op energetisch of preventieve gronden noch op basis van beschikbaarheid is gebleken van een aandoening waarbij op voorhand moet worden gesteld dat appellant voor minder uren inzetbaar is. Op lichamelijk gebied zijn er geen aanwijzingen voor relevante pathologie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet geen reden om de FML aan te scherpen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 8 oktober 2015 geen aanleiding gezien af te wijken van het standpunt van de arbeidsdeskundige. Bij besluit van 9 oktober 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 23 maart 2015 ongegrond verklaard.
2.1.
Appellant heeft in beroep aangevoerd volledig arbeidsongeschikt te zijn. De door hem overgelegde medische informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding gegeven om de FML aan te scherpen voor wat betreft het frequent zware lasten dragen
wegens de maag- en buikklachten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft wegens deze aanscherping een functie laten vervallen. Er resteren voldoende functies om de schatting te kunnen dragen. Wel is de mate van arbeidsongeschiktheid nader vastgesteld op 46,99%. Het Uwv heeft naar aanleiding van deze rapporten aangegeven de beslissing op bezwaar zo te lezen dat het bezwaar gegrond wordt verklaard nu de arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op 46,99% waarmee appellant onveranderd recht heeft op een loonaanvullingsuitkering, berekend naar de klasse 35 tot 80%. Voorts heeft het Uwv de door appellant in bezwaar gemaakte kosten van rechtsbijstand vergoed.
2.2.
De rechtbank heeft overwogen dat het medisch onderzoek door het Uwv, met de nadere motivering in beroep, voldoende zorgvuldig is te achten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft informatie van de behandelend sector uitdrukkelijk bij de beoordeling betrokken en heeft gelet op de ontstekingen ten tijde van de datum in geding de FML aangescherpt. De door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde psychische problematiek, komt overeen met de bevindingen van de behandelaars van appellant. De rechtbank heeft in de overgelegde stukken en de rapporten door de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gezien om een deskundige in te schakelen. Dat appellant meer dan wel anders beperkt moet worden geacht, heeft hij niet met medische stukken onderbouwd. De rechtbank heeft de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. De aanscherping van de FML heeft er toe geleid dat één van de geduide functies is vervallen. Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde medische beperkingen, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de geduide functies voor appellant, zoals deze resteerden in beroep, niet geschikt zijn. Vanwege de nadere vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspercentage op 46,99 in plaats van 45,78, heeft de rechtbank aanleiding gezien om de schending van het motiverings- en zorgvuldigheidbeginsel met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren, nu niet is gebleken dat appellant in zijn belangen is geschaad. Vervolgens heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant de eerdere in bezwaar en beroep aangevoerde gronden herhaald. De artsen van het Uwv hebben de ernst van zijn psychische en lichamelijke klachten miskend. Zijn psychische en lichamelijke problematiek dient te leiden tot meer en andere beperkingen. Appellant acht zich wegens zijn klachten volledig arbeidsongeschikt. Hij heeft verzocht om inschakeling van een deskundige.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit en heeft met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep geantwoord op een vraag van de Raad.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundige onderzoek, in beroep aangevuld, zorgvuldig is geweest en dat er onvoldoende aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies daaruit. Bij rapporten van 7 oktober 2015 en 10 december 2015 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk, en ingaand op de gronden en op de overgelegde medische informatie, toegelicht dat met de in beroep vastgestelde beperkingen in de FML voldoende rekening is gehouden met de psychische en fysieke klachten. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens ingebracht ter ondersteuning van zijn stelling dat hij meer dan wel anders beperkt is dan aangenomen. Ook de Raad ziet geen aanknopingspunten om aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde beperkingen te twijfelen. Het verzoek van appellant om raadpleging van een onafhankelijke deskundige wordt afgewezen; de door de verzekeringsartsen gestelde diagnose komt overeen met hetgeen de behandelaars van appellant hebben beschreven en de FML sluit daarbij aan.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de in beroep vastgestelde FML worden de ten behoeve van het bestreden besluit geselecteerde functies voor appellant als passend beschouwd. Dit is inzichtelijk en overtuigend (nader) toegelicht in de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 17 december 2015 en 12 oktober 2017.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 november 2017.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) L.H.J. van Haarlem

RH