ECLI:NL:CRVB:2017:4037

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 november 2017
Publicatiedatum
22 november 2017
Zaaknummer
17/2501 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring bezwaar wegens termijnoverschrijding in studiefinancieringszaak

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De minister had op 31 oktober 2014 een besluit genomen waarbij de aan appellante toegekende éénoudertoeslag over de periode van september 2013 tot en met augustus 2014 werd herzien en de ten onrechte betaalde toeslag werd teruggevorderd. Appellante diende op 7 maart 2016 bezwaar in tegen dit besluit, maar de minister verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat het bezwaarschrift na de wettelijke termijn was ingediend en deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De rechtbank Noord-Holland bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 16 februari 2017.

Appellante betoogde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat zij niet tijdig op de digitale berichten van DUO had gereageerd. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat appellante bewust had gekozen voor digitale ontvangst van berichten en dat zij het besluit van 31 oktober 2014 op de voorgeschreven wijze had ontvangen. De Raad concludeerde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, omdat appellante niet tijdig kennis had genomen van het besluit op 'Mijn DUO'. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17/2501 WSF
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
16 februari 2017, 16/2686 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
Datum uitspraak: 22 november 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.S. Jiawan hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2017. Appellante is verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J.M. Naber.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 31 oktober 2014 heeft de minister de aan appellante op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) toegekende toeslag voor een één-oudergezin (éénoudertoeslag) over de periode van september 2013 tot en met augustus 2014 herzien en de ten onrechte betaalde toeslag van appellante teruggevorderd.
1.2.
Bij besluit van 23 mei 2016 (bestreden besluit) heeft de minister het door appellante op
7 maart 2016 gemaakte bezwaar tegen het besluit van 31 oktober 2014 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift na afloop van de wettelijke bezwaartermijn is ingediend en die overschrijding niet verschoonbaar is. Daarbij heeft de minister overwogen dat appellante op 29 augustus 2013 heeft gekozen voor digitale ontvangst van berichten studiefinanciering en dat appellante heeft nagelaten tijdig kennis te nemen van het digitaal bekend gemaakte besluit van 31 oktober 2014.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het feit dat appellante het besluit van
31 oktober 2014 niet tijdig op “Mijn DUO” heeft gelezen voor haar rekening en risico komt. De door appellante beschreven omstandigheid dat zij, na het behalen van haar diploma, geen binding meer had met de DUO en dus geen besluiten meer van de DUO hoefde te verwachten, levert naar het oordeel van de rechtbank geen verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding op. Het systeem van de studiefinanciering kenmerkt zich immers door diverse controles achteraf. Appellante mocht er dan ook niet zonder meer vanuit gaan dat de contacten met de minister waren afgerond na de omzetting van de prestatiebeurs in een gift.
3. Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft erkend dat zij te laat bezwaar heeft gemaakt maar heeft betoogd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht. Appellante heeft in dit verband aangevoerd dat de oorzaak van het te laat gemaakte bezwaar is gelegen in de door DUO gehanteerde wisselende correspondentievormen. Het besluit waarbij de prestatiebeurs is omgezet in een gift heeft zij per post ontvangen. Hierdoor verkeerde zij in de veronderstelling dat DUO de wijze van corresponderen met haar eenzijdig had gewijzigd. Daardoor heeft ze niet tijdig gereageerd op de emailberichten van DUO over de plaatsing van berichten op “Mijn DUO”. Daarnaast heeft appellante betoogd dat het besluit, gelet op het forse bedrag dat van haar wordt teruggevorderd, niet alleen digitaal maar ook via de reguliere post bekend had moeten worden gemaakt. Ten slotte heeft appellante gesteld dat het bestreden besluit inhoudelijk onjuist is nu zij voldeed aan de voorwaarden voor het recht op een éénoudertoeslag. De
niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar zal daarom leiden tot een ongerechtvaardigde verrijking van de minister.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Gelet op de gedingstukken en wat appellante in bezwaar, beroep en in het hoger beroepschrift heeft gesteld staat genoegzaam vast dat appellante ten tijde van belang ervoor gekozen heeft om berichten studiefinanciering digitaal – via “Mijn DUO” – te ontvangen, dat appellante het besluit van 31 oktober 2014 digitaal heeft ontvangen en dat appellante het bezwaarschrift tegen het besluit van 31 oktober 2014 te laat heeft ingediend. Het standpunt van appellante ter zitting dat zij zich niet kan herinneren dat zij voor digitale ontvangst heeft gekozen doet hier niet aan af.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het besluit van 31 oktober 2014 op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
4.3.
In geschil is of de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht.
4.3.1.
Het betoog dat het besluit van 31 oktober 2014 ook via de reguliere post had moeten worden verzonden vindt geen steun in de wet. Dat betoog levert geen omstandigheid op die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakt.
4.3.2.
Het betoog van appellante ter zitting dat er voor haar geen enkele reden meer bestond om “Mijn DUO” te raadplegen omdat zij geen band meer had met de minister, slaagt niet. Het standpunt dat appellante ten tijde van de bekendmaking van het besluit van 31 oktober 2014 geen band meer had met de minister is feitelijk onjuist. Dit reeds omdat het besluit waarbij de prestatiebeurs is omgezet in een gift, zoals de minister ter zitting heeft verklaard, eerst is genomen op 3 januari 2015, derhalve na de bekendmaking van het besluit van 31 oktober 2014. De ontvangst per post in januari 2015 van het besluit waarbij de prestatiebeurs is omgezet in een gift kan niet de reden zijn geweest dat appellante ten tijde hier van belang niet langer rekende – en behoefde te rekenen – op een digitale verzending van besluiten met betrekking tot haar studiefinanciering.
4.3.3.
Uit 4.3.2 volgt dat het voor rekening en risico van appellante komt dat zij niet tijdig kennis heeft genomen van het op “Mijn DUO” geplaatste besluit van 31 oktober 2014.
4.4.
Nu het bezwaar door de minister terecht niet-ontvankelijk is verklaard, wordt niet toegekomen aan een beoordeling van de inhoudelijke grond van appellante dat zij voldeed aan de voorwaarden voor toekenning van de éénoudertoeslag.
4.5.
Uit wat in 4.1 tot en met 4.4 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 november 2017.
(getekend) J. Brand
(getekend) S.L. Alves

RH