Uitspraak
21 november 2016, 16/710 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de hoogte van het dagloon van het nieuwe WW-recht van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij de einddatum van het oude WW-recht op 13 februari 2018 was vastgesteld. Appellant had geen bezwaar gemaakt tegen eerdere besluiten van het Uwv, maar stelde in hoger beroep dat de hoogte van het dagloon van het nieuwe WW-recht in strijd was met het loondervings- en verzekeringsprincipe van de WW. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de aanspraak op een WW-uitkering na afloop van het oude recht een onzekere toekomstige gebeurtenis betreft, waardoor er geen belang kan worden gezien voor de ontvankelijkheid van het hoger beroep. De Raad verklaarde het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk, omdat er geen actueel belang was bij de beoordeling van het nieuwe WW-recht. De uitspraak werd gedaan op 8 november 2017, waarbij de Raad geen aanleiding zag voor een veroordeling in de proceskosten.