ECLI:NL:CRVB:2017:4009

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 november 2017
Publicatiedatum
17 november 2017
Zaaknummer
16/8143 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de hoogte van het dagloon van het nieuwe WW-recht en de einddatum van het oude WW-recht

In deze zaak gaat het om de hoogte van het dagloon van het nieuwe WW-recht van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij de einddatum van het oude WW-recht op 13 februari 2018 was vastgesteld. Appellant had geen bezwaar gemaakt tegen eerdere besluiten van het Uwv, maar stelde in hoger beroep dat de hoogte van het dagloon van het nieuwe WW-recht in strijd was met het loondervings- en verzekeringsprincipe van de WW. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de aanspraak op een WW-uitkering na afloop van het oude recht een onzekere toekomstige gebeurtenis betreft, waardoor er geen belang kan worden gezien voor de ontvankelijkheid van het hoger beroep. De Raad verklaarde het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk, omdat er geen actueel belang was bij de beoordeling van het nieuwe WW-recht. De uitspraak werd gedaan op 8 november 2017, waarbij de Raad geen aanleiding zag voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16/8143 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
21 november 2016, 16/710 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 8 november 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N.H.H.M. Truong hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2017. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 11 december 2014 heeft het Uwv appellant per 6 oktober 2014 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) met een gemiddeld aantal arbeidsuren (GAA) van 33 (oude WW-recht). De maximale duur van deze uitkering is 5 december 2017 en het dagloon is vastgesteld op € 120,64. Tegen dit besluit heeft appellant geen bezwaar gemaakt.
1.2.
Bij besluit van 26 oktober 2015 heeft het Uwv appellant per 30 september 2015 in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering met een GAA van 35 uren (nieuwe WW-recht). De maximale duur van deze uitkering is 29 november 2018 en het dagloon is vastgesteld op
€ 83,66. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 4 december 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant per
30 september 2015 twee WW-uitkeringen heeft. Het oude WW-recht wordt voortgezet tot en met 13 februari 2018, omdat het dagloon van het oude WW-recht hoger is dan het dagloon van het nieuwe WW-recht. Het dagloon van het oude WW-recht is geïndexeerd en vastgesteld op € 136,40. Het oude WW-recht wordt niet meer volledig betaald, omdat verrekening plaatsvindt met het nieuwe WW-recht.
1.4.
Het tegen het besluit van 26 oktober 2015 gemaakte bezwaar is bij besluit van
26 januari 2016 (bestreden besluit) gegrond verklaard, waarbij het besluit van 4 december 2015 in de plaats is gesteld van het besluit van 26 oktober 2015.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de hoogte van het nieuwe WW-recht niet in geschil is. Het geschil heeft enkel betrekking op de einddatum van het oude WW-recht. De duur hiervan staat in rechte vast. De einddatum is vastgesteld op 13 februari 2018. Appellant kan niet tegen deze einddatum opkomen, omdat deze voortvloeit uit een inmiddels onherroepelijk geworden besluit. Dat appellant vanaf 13 februari 2018 een lagere WW-uitkering heeft, houdt geen verband met de wijziging van de dagloonregels per 1 juli 2015, maar uitsluitend met het feit dat het oude WW-recht op 13 februari 2018 eindigt en het nieuwe WW-recht een lager dagloon heeft dan het oude WW-recht. Gelet op de beroepsgronden is de hoogte van het dagloon van het nieuwe WW-recht evenwel niet in geschil.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het dagloon van het nieuwe WW-recht is vastgesteld in strijd met het loondervings- en verzekeringsprincipe van de WW.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is de hoogte van het dagloon van het oude WW-recht. In geschil is de hoogte van het dagloon van het nieuwe WW-recht. Appellant heeft in dat verband aangevoerd dat de hoogte van het dagloon van het nieuwe WW-recht per 13 februari 2018 in strijd komt het loondervings- en verzekeringsprincipe van de WW, omdat het dagloon vanaf die datum te laag is vastgesteld.
4.2.
Bij het bestreden besluit heeft appellant het oude WW-recht laten herleven met een verlenging tot en met 13 februari 2018. Tijdens de (verlengde) duur van deze uitkering blijft de hoogte van het dagloon gelijk aan het (hogere) dagloon van het oude WW-recht.
4.3.
Het oude WW-recht heeft een maximale uitkeringsduur tot en met 13 februari 2018. Of appellant na die datum werkloos zal zijn of worden betreft een onzekere toekomstige gebeurtenis. In de uitspraak van 4 juli 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2295) heeft de Raad overwogen dat bij het doorlopen van een oud recht de aanspraak op een WW-uitkering na afloop van het oude WW-recht een onzekere toekomstige gebeurtenis betreft, zodat hierin geen belang kan worden gezien voor de ontvankelijkheid van het hoger beroep. De aanspraak van appellant op een WW-uitkering na afloop van het oude recht, in dit geval op 13 februari 2018, dient het Uwv opnieuw te beoordelen, zowel wat betreft hoogte als duur, aan de hand van de op dat moment relevante gegevens. Dit betekent dat een voldoende actueel belang bij de beoordeling van het nieuwe WW-recht thans ontbreekt.
4.4.
Uit hetgeen onder 4.3 is overwogen, volgt dat het hoger beroep van appellant tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2017.
(getekend) C.C.W. Lange
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

KS