ECLI:NL:CRVB:2017:3970

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 november 2017
Publicatiedatum
15 november 2017
Zaaknummer
16/2449 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ZW-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die een ZW-uitkering ontving, had zich ziek gemeld met psychische klachten en was hersteld verklaard door het Uwv. De appellant was het niet eens met deze hersteldverklaring en stelde dat het Uwv onvoldoende medische informatie had ingewonnen, aangezien hij onder behandeling stond van een psychiater. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts de appellant terecht geschikt achtte voor de functie van machinaal metaalbewerker.

In hoger beroep heeft de appellant zijn eerdere gronden herhaald en aangevoerd dat de hersteldverklaring niet gebaseerd kon worden op een eerder geselecteerde reservefunctie in het kader van de Wet WIA. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de beperkingen van de appellant niet waren onderschat. De Raad bevestigde dat de hersteldverklaring kon worden gedragen door een in het kader van de Wet WIA geselecteerde functie, en dat er geen aanleiding was om de diagnose van de behandelend psychiater over te nemen. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

16/2449 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
9 maart 2016, 15/6174 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 15 november 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N.J. Brouwer hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 19 april 2016 heeft mr. Brouwer kenbaar gemaakt dat hij zich als gemachtigde van appellant terugtrekt.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2017. Appellant is verschenen, vergezeld van zijn zwager. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1.1.
Met ingang van 4 maart 2015 heeft appellant zich, vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, ziek gemeld met psychische klachten, waarna hem een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) is toegekend. Na een heronderzoek door de verzekeringsarts, waarbij informatie van de huisarts van 6 mei 2015 is meegewogen, heeft de arbeidsdeskundige appellant in staat geacht de (reserve)functie van machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122), die hem in het kader van de eerdere beoordeling op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) was voorgehouden, te vervullen.
1.2.
Bij besluit van 16 juni 2015 heeft het Uwv appellant met ingang van 22 juni 2015 weer hersteld verklaard.
1.3.
In bezwaar heeft appellant aangevoerd dat het Uwv ten onrechte alleen informatie heeft opgevraagd bij de huisarts, terwijl hij inmiddels onder behandeling stond van een psychiater. Op verzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de behandelend psychiater
drs. F. Kaya op 15 september 2015 gerapporteerd.
1.4.
Bij besluit van 28 september 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 16 juni 2015, onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 25 september 2015, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig geacht. Overwogen is dat de verzekeringsarts appellant, naast de beperkingen die zijn opgenomen in de in het kader van de Wet WIA opgestelde FML van 26 september 2014, aanvullend beperkt heeft geacht voor concentreren en omgaan met emoties van anderen. Verder is appellant aangewezen geacht op eenvoudig en gestructureerd werk en werk zonder leidinggevende taken. De functie van machinaal metaalbewerker voldoet aan deze vereisten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv, anders dan appellant heeft gesteld, terecht het standpunt heeft ingenomen dat geen aanleiding bestaat uit te gaan van de door de behandelend psychiater gestelde diagnose secundaire PTSS, omdat de psychiater bij het stellen van die diagnose is uitgegaan van de (onjuiste) verklaring van appellant dat hij een kind heeft aangereden, terwijl sprake is geweest van een bijna-aanrijding. Bovendien lijkt het in de brief van de psychiater te gaan om een weergave van wat tijdens een consult is besproken, zonder dat hiervoor een medische onderbouwing is gegeven.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant de gronden van bezwaar en beroep gehandhaafd en voorts aangevoerd dat de hersteldverklaring in het kader van de ZW niet gebaseerd kan worden op een eerder in het kader van de Wet WIA geselecteerde reservefunctie.
3.2.
Het Uwv heeft met verwijzing naar rechtspraak van de Raad bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt in een geval als het onderhavige in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op een uitkering ingevolge de Wet WIA. Zoals de Raad reeds vaker heeft geoordeeld gaat het daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste één van de geselecteerde functies.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat sprake is geweest van een zorgvuldig verricht medisch onderzoek. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv blijkt dat het dossier is bestudeerd, dat appellant is onderzocht en dat daarover op inzichtelijke wijze is gerapporteerd. Bij het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze arts beschikbare informatie van de huisarts en van de psychiater betrokken en overwogen dat het, op grond van alle voorhanden informatie, aannemelijk is dat appellant met inachtneming van de toegenomen beperkingen in staat kan worden geacht de functie van machinaal metaalbewerker te vervullen. Verder wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv terecht de door de behandelend psychiater gestelde diagnose PTSS niet overgenomen heeft. Nu appellant geen nadere medische gegevens in geding heeft gebracht waaruit die diagnose kan worden afgeleid, wordt het oordeel van de rechtbank ter zake volledig onderschreven. Er bestaat geen aanleiding om aan te nemen dat de beperkingen van appellant zijn onderschat.
4.3.
Voorts wordt geoordeeld dat appellant met ingang van 22 juni 2015 terecht geschikt is geacht voor één van de in het kader van de WIA-beoordeling geselecteerde functies. Voor de stelling van appellant dat de hersteldverklaring niet kan worden gedragen door een in het kader van de Wet WIA geselecteerde reservefunctie bestaat geen grond. De Raad verwijst in dit kader naar zijn uitspraak van 3 oktober 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3644.
4.4.
Uit wat onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2017.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) B. Dogan
IvR