ECLI:NL:CRVB:2017:3969

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 november 2017
Publicatiedatum
15 november 2017
Zaaknummer
16/2105 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies na medische beoordeling

In deze zaak heeft appellante, na haar ziekmelding op 27 februari 2014 wegens chronische rugpijn en psychische klachten, ziekengeld ontvangen op basis van de Ziektewet (ZW). Het Uwv heeft op 10 februari 2015 besloten dat appellante met ingang van 27 maart 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kan verdienen. Dit besluit is door appellante bestreden, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Limburg heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep is gegaan.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het Uwv haar psychische klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen heeft onderschat. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt zijn voor appellante. De verzekeringsarts heeft depressiviteit vastgesteld en verschillende beperkingen aangenomen, maar er was geen aanleiding om aan de geschiktheid van de functies te twijfelen. De Raad heeft de gronden van appellante in hoger beroep als herhalingen van eerdere argumenten beschouwd en heeft geconcludeerd dat deze niet kunnen slagen.

De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 15 november 2017.

Uitspraak

16/2105 ZW
Datum uitspraak: 15 november 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
25 maart 2016, 15/2335 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.H.A. Bos, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is een zitting achterwege gelaten, waarna de Raad het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft na haar ziekmelding op 27 februari 2014 wegens chronische rugpijn en psychische klachten ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen van het Uwv. Het laatste werk dat appellante voor die ziekmelding heeft verricht, was in de functie van winkelsurveillant/beveiliger voor gemiddeld 36,93 uur per week.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellante op 14 januari 2015 gezien. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 januari 2015. Een arbeidsdeskundige heeft appellante niet meer in staat geacht haar functie als winkelsurveillant/beveiliger uit te oefenen, vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog (meer dan) 100% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 10 februari 2015 vastgesteld dat appellante met ingang van 27 maart 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 22 juli 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 juli 2015, een arbeidsdeskundige van 17 maart 2015 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
20 juli 2015 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het Uwv de uit haar psychische klachten voortvloeiende beperkingen heeft onderschat. Zij heeft gesteld dat haar belastbaarheid in de geselecteerde functies wordt overschreden op de aspecten vasthouden van de aandacht, deadlines of productiepieken en rechtstreeks contact met klanten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Onder het maatmaninkomen wordt verstaan het inkomen dat een verzekerde zou hebben verdiend, als hij niet ziek zou zijn geworden. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van
30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De verzekeringsarts heeft depressiviteit bij appellante vastgesteld en in verband daarmee verschillende beperkingen aangenomen. Er is geen aanknopingspunt voor twijfel aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de in bezwaar ingezonden informatie van de behandelend psycholoog geen aanleiding geeft voor meer beperkingen. De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van de gronden die zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is met juistheid tot het oordeel gekomen dat deze niet kunnen slagen. In (hoger) beroep heeft appellante geen medische stukken overgelegd die tot een ander oordeel over haar medische belastbaarheid moeten leiden.
4.3.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de motivering van de arbeidsdeskundige onderschreven. Hij heeft in zijn rapport van 17 maart 2015 gesteld dat deze geselecteerde functies passen bij de belastbaarheid van appellante, omdat in deze functies de stressfactor afdoende beperkt blijft, de functies routinematig van aard zijn en nergens rechtstreeks klantcontact aan de orde is. Appellante is (onder andere) beperkt geacht op de onder 3.1 genoemde aspecten waarop volgens haar een overschrijding van haar belastbaarheid plaatsvindt. Wat betreft die aspecten kennen de geselecteerde functies alleen een signalering op vasthouden van de aandacht. De arbeidsdeskundige heeft met de vaststelling dat het in alle gevallen gaat om eenduidige en gestructureerde arbeid waarbij slechts zeer beperkt een beroep wordt gedaan op de concentratie, deze signalering afdoende gemotiveerd.
5. De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2017.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) B. Dogan

AB