ECLI:NL:CRVB:2017:3966

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 november 2017
Publicatiedatum
15 november 2017
Zaaknummer
16/6137 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering IVA-uitkering op basis van niet-duurzame arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een IVA-uitkering aan een werkneemster, die eerder volledig arbeidsongeschikt was verklaard. De werkneemster, hier aangeduid als betrokkene, had in 2009 haar werk als beveiligingsbeambte verloren en had recht op een loongerelateerde WGA-uitkering. Echter, na een herbeoordeling door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd vastgesteld dat haar arbeidsongeschiktheid niet duurzaam was, met een mate van arbeidsongeschiktheid van 9,25%.

De rechtbank Noord-Holland had eerder het beroep van de werkneemster ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat er geen sprake was van een duurzame situatie. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak, waarbij werd benadrukt dat de verzekeringsarts van het Uwv een langzame progressieve verbetering had waargenomen in het ziektebeeld van betrokkene. De Raad oordeelde dat de volledige arbeidsongeschiktheid van betrokkene niet als duurzaam kon worden gekwalificeerd, omdat er een kans op herstel bestond, mede door de mogelijkheid van adequate therapieën die nog niet waren gevolgd.

De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had gesteld dat de arbeidsongeschiktheid van betrokkene niet voldeed aan de voorwaarden voor een IVA-uitkering. De uitspraak leidde tot een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellante, maar het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van griffier B. Dogan.

Uitspraak

16/6137 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland
van 18 augustus 2016, 15/5466 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek
om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellante] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 15 november 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. Heek hoger beroep ingesteld en een verzoek om vergoeding van schade ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2017. Namens appellante is verschenen mr. Heek. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W. van Nieuwburg.

OVERWEGINGEN

1.1.
In 2009 is de (ex-)werkneemster van appellante, [betrokkene] (betrokkene), uitgevallen voor haar werk als beveiligingsbeambte bij appellante. In verband met een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv vastgesteld dat betrokkene met ingang van 29 augustus 2011 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling heeft een verzekeringsarts beperkingen vastgesteld en deze vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Aansluitend heeft een arbeidsdeskundige passende arbeidsmogelijkheden geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 9,25%. Bij besluit van 24 september 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat betrokkene vanaf 29 maart 2013 geen recht op een WIA-uitkering heeft.
1.3.
In bezwaar heeft betrokkene te kennen gegeven dat zij vanwege psychische problematiek niet functioneert. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij onder meer een huisartsenjournaal, een brief van de huisarts aan de psycholoog van 5 juli 2012, een intakeverslag van QS Gezondheids-management van 18 juni 2012 en een brief van GGZ Noord-Holland-Noord van 13 mei 2010 overgelegd. Na de hoorzitting heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geoordeeld dat sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Bij besluit van 2 mei 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van betrokkene gegrond verklaard, het besluit van 24 september 2012 herroepen en bepaald dat betrokkene vanaf 29 maart 2013 recht heeft op een
WGA-loonaanvullingsuitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%.
1.4.
In beroep heeft appellante aangevoerd dat betrokkene voldoet aan de voorwaarden voor een IVA-uitkering. Het Uwv heeft volgens appellante verzuimd aan te geven op welke onderdelen verbetering van de belastbaarheid wordt verwacht.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft appellante niet gevolgd in haar standpunt dat de volledige arbeidsongeschiktheid van betrokkene duurzaam is. De rechtbank heeft in dat verband overwogen dat de verzekeringsarts van het Uwv in het beloop van het ziektebeeld een langzame progressieve verbetering heeft gezien. Een eindsituatie is daarom nog niet aanwezig geacht. De verwachting is uitgesproken dat de functionele mogelijkheden van betrokkene zullen verbeteren.
2.2.
Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat ook uit het huisartsenjournaal kan worden afgeleid dat behandeling nog mogelijk is. Vastgesteld is dat op 22 november 2012 een intakegesprek bij de GGZ gepland stond. Onder die omstandigheden kan volgens de rechtbank niet tot duurzame volledige arbeidsongeschiktheid worden geconcludeerd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat het Uwv nog steeds niet concreet te kennen heeft gegeven op welke onderdelen verbetering van de belastbaarheid wordt verwacht. Informatie van de behandelend sector, die wijst op behandeling, ontbreekt.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat betrokkene volledig arbeidsongeschikt is. Partijen zijn uitsluitend verdeeld over de vraag of de volledige arbeidsongeschiktheid als duurzaam moet worden aangemerkt, in welk geval betrokkene voldoet aan de voorwaarden voor een IVA-uitkering.
4.2.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van de Raad van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896) dient de verzekeringsarts zich een oordeel te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij, uitgaande van de medische situatie op de datum in geding, een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna, dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
4.4.
Met juistheid heeft de rechtbank het resultaat van de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschreven en geoordeeld dat de situatie van volledige arbeidsongeschiktheid van betrokkene in maart 2013 niet als duurzaam kan worden gekwalificeerd. Daarbij is van belang dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 3 januari 2017 heeft toegelicht dat de behandeling voor de traumatisaties in het verleden niet adequaat is geweest. Er werd cognitieve gedragstherapie ingesteld in plaats van de gebruikelijke EMDR. Verder speelde problematiek van onveiligheid in de thuissituatie en is mogelijk sprake van een borderline stoornis, waarvoor therapieën bestaan die betrokkene nog niet heeft gevolgd. Bij adequate therapie is sprake van een meer dan geringe kans op herstel.
Er zijn geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van dit standpunt.
4.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat het Uwv terecht heeft gesteld dat de bij betrokkene ten tijde hier in geding vastgestelde volledige arbeidsongeschiktheid niet kan worden aangemerkt als duurzaam in de zin van artikel 4, tweede en derde lid, van de Wet WIA.
4.6.
Omdat eerst in hoger beroep een arbeidskundige onderbouwing is gegeven voor het standpunt dat de volledige arbeidsongeschiktheid niet als duurzaam kan worden aangemerkt, wordt vastgesteld dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd en in zoverre in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Omdat appellante hierdoor niet wordt benadeeld, zal met toepassing van artikel 6:22 van de Awb de schending van artikel 7:12 van die wet worden gepasseerd. Het bestreden besluit wordt in stand gelaten. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd, met verbetering van de gronden, omdat de rechtbank zelf geen toepassing heeft gegeven aan artikel 6:22 van de Awb.
5. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 990,- in beroep en op € 990,- in hoger beroep voor verleende kosten van rechtsbijstand, in totaal € 1.980,-.
6. Voor toewijzing van het verzoek om schadevergoeding bestaat geen grond.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.980,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van € 821,- vergoedt;
- wijst het verzoek om vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2017.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) B. Dogan

RB