ECLI:NL:CRVB:2017:3939

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 november 2017
Publicatiedatum
14 november 2017
Zaaknummer
16/7149 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-vervolguitkering en intrekking uitkering op grond van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 november 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die zich per 19 december 2011 ziek had gemeld, ontving een loongerelateerde WGA-uitkering. Het Uwv had in 2015 besloten dat haar uitkering per 16 december 2015 zou eindigen en dat zij met ingang van die datum in aanmerking zou komen voor een WGA-vervolguitkering. Na bezwaar van belanghebbende, heeft het Uwv de WGA-vervolguitkering ingetrokken per 14 maart 2016, wat appellante aanvecht.

De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, maar in hoger beroep heeft de Raad geoordeeld dat de intrekking van de WGA-vervolguitkering niet in overeenstemming was met de wet. De Raad heeft vastgesteld dat de intrekking van de uitkering niet eerder kan plaatsvinden dan zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Dit betekent dat de intrekking pas per 15 maart 2016 kan plaatsvinden. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep van appellante gegrond verklaard, waarbij het besluit van 1 februari 2016 is vernietigd voor zover het betreft de einddatum van de WGA-vervolguitkering. De Raad heeft bepaald dat appellante met ingang van 15 maart 2016 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Wet WIA.

Daarnaast is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 1.980,-. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de rechter R.E. Bakker, met N. van Rooijen als griffier.

Uitspraak

16/7149 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
7 oktober 2016, 16/1751 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[Belanghebbende] (belanghebbende)
Datum uitspraak: 10 november 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F.S. Jansen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en rapporten ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2017. Namens appellante is
mr. Jansen verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevrede. Belanghebbende heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als productiemedewerkster. Zij heeft zich per 19 december 2011 ziek gemeld wegens lichamelijke klachten bij bestaande psychische klachten. Het Uwv heeft appellante met ingang van 16 december 2013 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 35,23%. Het bezwaar van belanghebbende tegen dit besluit is door het Uwv ongegrond verklaard.
1.2.
Bij besluit van 22 september 2015 heeft het Uwv, zonder voorafgaand medisch en arbeidskundig onderzoek, vastgesteld dat de loongerelateerde WGA-uitkering van appellante op 16 december 2015 eindigt en dat appellante met ingang van die datum in aanmerking komt voor een WGA-vervolguitkering.
1.3.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Naar aanleiding van dit bezwaar heeft het Uwv een actueel medisch en arbeidskundig onderzoek verricht. De verzekeringsarts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 december 2015. De arbeidsdeskundige heeft op basis daarvan vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante 26,76% bedraagt. Het Uwv heeft op 11 januari 2016 een voornemen tot wijziging van het besluit van 22 september 2015 aan belanghebbende en appellante bekendgemaakt. In dit voorgenomen besluit is te kennen gegeven dat, in verband met arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%, de WGA-vervolguitkering van appellante zal worden ingetrokken. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen dit voorgenomen besluit.
1.4.
Bij besluit van 1 februari 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door belanghebbende tegen het besluit van 22 september 2015 gemaakte bezwaar gegrond verklaard en heeft het Uwv, in lijn met de conclusies in de voorgenomen beslissing van
11 januari 2016, het besluit van 22 september 2015 ingetrokken, bepaald dat de
WGA-vervolguitkering op 14 maart 2016 eindigt en dat het verhaal op belanghebbende van de WGA-vervolguitkering per 16 december 2015 wordt beëindigd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven. Zij heeft daartoe overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij rapporten van 6 april 2016 en
4 mei 2016 toereikend heeft toegelicht waarom de door appellante in beroep ingebrachte medische stukken en wat appellante dienaangaande heeft gesteld hem geen aanleiding hebben gegeven om het medisch standpunt te wijzigen. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante per 16 december 2015 geen recht heeft op een WGA-uitkering en dat de intrekking van de WGA-uitkering van appellante terecht heeft plaatsgevonden per 14 maart 2016.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat het Uwv haar medische belastbaarheid heeft overschat en dat zij de voor haar geselecteerde functies niet kan vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, om bevestiging van de aangevallen uitspraak verzocht.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. In wat appellante heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gezien tot twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegen. De arts P. Menco heeft op basis van eigen onderzoek en na raadpleging van de huisarts de beperkingen van appellante vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij rapporten van 6 april 2016, 4 mei 2016 en 22 februari 2017 toereikend toegelicht waarom de gedurende de procedure ingebrachte medische stukken en wat appellante in beroep en hoger beroep heeft aangevoerd, hem geen argumenten hebben gegeven het ingenomen standpunt over de belastbaarheid van appellante te wijzigen. Appellante heeft in hoger beroep geen medische stukken ingebracht die haar standpunt kunnen onderbouwen dat zij ernstiger beperkt is.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellante vastgestelde beperkingen in de FML van 11 december 2015 zijn er geen aanknopingspunten dat appellante de voor haar geselecteerde functies niet kan vervullen.
4.3.
Ter zitting bij de Raad is aan de orde gekomen dat de beëindiging van de
WGA-vervolguitkering van appellante per 14 maart 2016 niet in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 117, eerste lid, van de Wet WIA. In voornoemd artikel is bepaald dat in een geval als hier voorligt, intrekking van een recht op uitkering niet eerder kan plaatsvinden dan zes weken na de dag waarop de beslissing op bezwaar is bekendgemaakt. In het geval van appellante betekent dit, naar tussen partijen niet in geschil is, dat de intrekking van de
WGA-vervolguitkering eerst kan plaatsvinden met ingang van 15 maart 2016, zijnde zes weken nadat het besluit van 1 februari 2016 aan appellante bekend is gemaakt. De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Raad zal het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en dit besluit vernietigen voor zover daarin is bepaald dat de WGA-vervolguitkering op 14 maart 2016 eindigt. De Raad zal zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat er voor appellante met ingang van 15 maart 2016 geen recht meer bestaat op een uitkering op grond van de Wet WIA en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
5. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante, deze worden begroot op € 990,- in beroep en € 990,- in hoger beroep wegens verleende rechtsbijstand.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 1 februari 2016, voor zover daarin
is bepaald dat de WGA-vervolguitkering op 14 maart 2016 eindigt;
- bepaalt dat er voor appellante met ingang van 15 maart 2016 geen recht meer bestaat op een
uitkering op grond van de Wet WIA en dat deze uitspraak in de plaats treedt van het
vernietigde deel van het besluit van 1 februari 2016;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.980,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 170,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 november 2017.
(getekend) R.E. Bakker
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

RB