ECLI:NL:CRVB:2017:3935
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WW-uitkering aan appellante die in Duitsland woonde en werkte
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WW-uitkering aan appellante, die op het moment van werkloosheid in Duitsland woonde en daar verzekerd was. Appellante, die de Nederlandse nationaliteit heeft, verhuisde in 2008 naar Duitsland om samen te wonen met haar Duitse partner. Na de beëindiging van haar relatie heeft zij haar laatste dienstverband in Duitsland per 1 februari 2015 beëindigd en is zij op 29 januari 2015 terug verhuisd naar Nederland. Op 25 februari 2015 diende zij een aanvraag in voor een WW-uitkering, die door het Uwv werd afgewezen op basis van het feit dat zij op het moment van werkloosheid in Duitsland woonde en daar verzekerd was.
De rechtbank heeft het besluit van het Uwv in stand gelaten, waarbij werd geoordeeld dat Duitsland de bevoegde lidstaat was voor de uitkering. Appellante voerde in hoger beroep aan dat zij op de eerste werkloosheidsdag in Nederland woonde en dat Nederland verantwoordelijk was voor de verstrekking van de uitkering. De Raad oordeelde dat appellante geen recht had op een WW-uitkering uit Nederland, omdat zij niet voldeed aan de voorwaarden van de Europese regelgeving. De Raad concludeerde dat appellante ten tijde van haar werkloosheid geen aanspraak kon maken op een uitkering uit Nederland, omdat zij haar woonplaats in Duitsland had behouden en daar verzekerd was.
De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en benadrukt de noodzaak om de Europese regelgeving strikt toe te passen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.