ECLI:NL:CRVB:2017:3932

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 november 2017
Publicatiedatum
13 november 2017
Zaaknummer
17/1422 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen besluit Uwv inzake WAO-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, woonachtig in Marokko, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 24 juni 2016, waarin zijn bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard omdat hij de gronden van het bezwaar niet binnen de gestelde termijn had ingediend. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging.

De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. De appellant had zijn bezwaargronden te laat ingediend, zowel per fax als per post, en was niet verschenen op de zitting. De Raad heeft de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besproken, waaronder artikel 6:5, dat de vereisten voor een bezwaarschrift regelt, en artikel 6:6, dat de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar behandelt.

De Raad concludeert dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is en dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat de appellant niet in verzuim is geweest. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

17/1422 ZW
Datum uitspraak: 10 november 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
9 januari 2017, 16/4944 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en – op verzoek van de Raad – een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2017. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het Uwv heeft bij besluit van 5 april 2016 geweigerd terug te komen van zijn beslissing van 13 april 2006 waarbij is vastgesteld dat appellant geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
1.2.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 24 juni 2016 (bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant medisch inhoudelijke gronden aangevoerd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is geregeld waaraan een bezwaarschrift ten minste moet voldoen. Op grond van het eerste lid, onder d, van dit artikel geldt dat het bezwaarschrift de gronden van het bezwaar bevat. Op grond van artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb kan het bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard, als niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb en de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een daartoe gestelde termijn.
4.2.
Het bezwaarschrift van appellant van 24 april 2016 bevat geen grond(en) van bezwaar. Het Uwv heeft appellant bij brief van 11 mei 2016 gewezen op het ontbreken van de gronden van het bezwaar en appellant tot en met 8 juni 2016 in de gelegenheid gesteld dit verzuim te herstellen. Daarbij heeft het Uwv appellant erop gewezen dat het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard als hij te laat reageert.
4.3.Ter beantwoording is de vraag of het Uwv bij het bestreden besluit in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren, omdat appellant de gronden van het bezwaar niet binnen de bezwaartermijn en evenmin binnen de op grond van artikel 6:6 van de Awb nader gestelde termijn heeft ingediend.
4.4.
Daartoe dient eerst te worden vastgesteld of de gronden van het bezwaar te laat zijn ingediend. In artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend als het voor het einde van de termijn is ontvangen. Artikel 6:9 van de Awb wordt ook toegepast bij herstel van een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb. Appellant heeft zijn bezwaargronden te laat ingediend als deze na 8 juni 2016 door het Uwv zijn ontvangen.
4.5.
Het Uwv heeft van appellant op 20 juni 2016 een faxbericht ontvangen, waarin appellant met verwijzing naar de brief van het Uwv van 11 mei 2016 zijn bezwaren heeft uiteengezet tegen de gehandhaafde weigering om hem een WAO-uitkering toe te kennen. Met dit bericht zijn de bezwaargronden te laat ingediend.
4.6.
Appellant heeft een brief met dezelfde inhoud als het faxbericht ook per post aan het Uwv toegezonden. Op grond van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb geldt bij verzending per post dat de bezwaargronden tijdig zijn ingediend als de brief, waarin de bezwaargronden staan vermeld, voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Het Uwv heeft het door appellant verzonden poststuk op 30 juni 2016 ontvangen. Het poststempel op de envelop, waarmee appellant zijn ongedateerde brief met bezwaargronden aan het Uwv heeft verzonden, maakt duidelijk dat appellant het poststuk op 20 juni 2016 in Marokko ter verzending heeft aangeboden. Dat is na 8 juni 2016 en daarmee staat vast de bezwaargronden te laat zijn ingediend. Dat de verzending naar Nederland meer dan een week heeft geduurd, is dan ook niet van belang.
4.7.
Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Voor dit artikel geldt eveneens dat het ook wordt toegepast bij herstel van een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb. Aan het Uwv zijn geen redenen gebleken op grond waarvan de termijnoverschrijding, dat wil zeggen de indiening van de bezwaargronden na 8 juni 2016, verschoonbaar is te achten. In wat appellant in beroep en in hoger beroep naar voren heeft gebracht, is ook geen een aanwijzing te vinden dat hem de te late indiening van de bezwaargronden niet zou zijn toe te rekenen.
4.8.
De overwegingen in 4.1 tot en met 4.7 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 november 2017.
(getekend) M. Greebe
(getekend) I.G.A.H. Toma

KS