ECLI:NL:CRVB:2017:3929
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake intrekking WIA-uitkering en geschiktheid voor arbeid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de intrekking van zijn WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Centrale Raad van Beroep heeft op 10 november 2017 uitspraak gedaan. Appellant had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering, die eindigde op 5 maart 2015. Na een herbeoordeling door het Uwv werd vastgesteld dat appellant vanaf die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de intrekking van zijn uitkering. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Overijssel bevestigde het standpunt van het Uwv in een eerdere uitspraak op 20 november 2015.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn beperkingen als gevolg van rug- en schouderklachten zijn onderschat en dat hij meer beperkingen heeft door psychische klachten dan het Uwv heeft aangenomen. Hij verzocht de Raad om een psychiater als deskundige te benoemen. Het Uwv verweerde zich door te stellen dat de rapporten van de behandelend artsen geen aanleiding gaven om van het eerdere oordeel af te wijken.
De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de gronden in hoger beroep grotendeels herhalingen zijn van eerdere argumenten. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank gevolgd en vastgesteld dat er geen reden is om te twijfelen aan de medische beoordelingen van de verzekeringsartsen van het Uwv. De Raad heeft geoordeeld dat de FML in voldoende mate rekening houdt met de beperkingen van appellant en dat de functies die aan hem zijn voorgehouden medisch geschikt zijn. Het hoger beroep is dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd.