Uitspraak
OVERWEGINGEN
2 april 2014, dat is opgesteld in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB).
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uwv om een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die eerder als administratief medewerkster werkte, is sinds 10 maart 2009 uitgevallen door angst- en paniekklachten. Het Uwv heeft in 2011 vastgesteld dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is en heeft haar aanvraag voor een WIA-uitkering in 2014 afgewezen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. In hoger beroep herhaalt appellante haar standpunt dat haar belastbaarheid is verminderd en dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar medische situatie. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank de medische gronden van appellante terecht heeft verworpen en dat er geen nieuwe aanknopingspunten zijn voor twijfel aan het medisch oordeel van het Uwv. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen af. De uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 10 november 2017.