ECLI:NL:CRVB:2017:3921
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de weigering van een WIA-uitkering aan appellant is bevestigd. Appellant, die zich had aangemeld voor een WIA-uitkering, werd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) als minder dan 35% arbeidsongeschikt beoordeeld. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende was onderbouwd en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) adequaat rekening hield met de knieklachten van appellant. Appellant heeft in hoger beroep de medische uitgangspunten en de door het Uwv vastgestelde beperkingen bestreden, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de eerdere beoordeling juist was. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend heeft gemotiveerd waarom de medische beoordeling correct was. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om een onafhankelijke medisch deskundige te benoemen, aangezien appellant geen onderbouwing heeft gegeven voor zijn stelling dat zijn arbeidsbeperkingen zijn onderschat. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af.