Uitspraak
mr. Bergenhenegouwen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellant, die sinds augustus 2002 een WAO-uitkering ontvangt, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de beëindiging van de uitkering per 7 september 2006 terecht was, omdat appellant in staat werd geacht zijn maatgevende arbeid te verrichten. Appellant verzocht in 2014 om herziening van zijn uitkering met terugwerkende kracht, maar dit verzoek werd afgewezen. Na bezwaar werd de uitkering met ingang van 6 juli 2010 toegekend, maar appellant was het niet eens met de vastgestelde beperkingen en de geschiktheid van de geselecteerde functies. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht oordeelde dat het onderzoek van de verzekeringsartsen zorgvuldig was. De Raad oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep ongegrond.