ECLI:NL:CRVB:2017:3920

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 november 2017
Publicatiedatum
10 november 2017
Zaaknummer
15/7998 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WAO-uitkering naar de mate van arbeidsongeschiktheid met medische en arbeidskundige grondslag

In deze zaak heeft appellant, die sinds augustus 2002 een WAO-uitkering ontvangt, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de beëindiging van de uitkering per 7 september 2006 terecht was, omdat appellant in staat werd geacht zijn maatgevende arbeid te verrichten. Appellant verzocht in 2014 om herziening van zijn uitkering met terugwerkende kracht, maar dit verzoek werd afgewezen. Na bezwaar werd de uitkering met ingang van 6 juli 2010 toegekend, maar appellant was het niet eens met de vastgestelde beperkingen en de geschiktheid van de geselecteerde functies. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht oordeelde dat het onderzoek van de verzekeringsartsen zorgvuldig was. De Raad oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

15/7998 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
27 oktober 2015, 15/2236 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak:10 november 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.G.B. Bergenhenegouwen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. W.F.C. Vogel, een kantoorgenoot van
mr. Bergenhenegouwen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft vanaf augustus 2002 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen. Bij besluit van 6 juli 2006 is de uitkering met ingang van 7 september 2006 beëindigd, omdat appellant in staat is geacht de maatgevende arbeid te verrichten. Op 6 juni 2014 heeft appellant verzocht om een
WAO-uitkering toe te kennen met ingang van 1 december 2008, dan wel 8 juni 2010. Bij besluit van 1 september 2014 is dit verzoek afgewezen.
1.2.
In bezwaar is appellant onderzocht door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die appellant ook heeft gesproken op de hoorzitting. Op basis daarvan is geconcludeerd dat appellant ten opzichte van de eerdere medische beoordeling toegenomen beperkingen heeft uit dezelfde oorzaak. De beperkingen van appellant zijn vastgesteld in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 januari 2015, geldig vanaf 8 juni 2010. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft functies geselecteerd die appellant wordt geacht te kunnen verrichten. Op basis van deze functies heeft deze arbeidsdeskundige vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant 25 tot 35% bedraagt. Bij besluit van
17 maart 2015 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant gegrond verklaard, het besluit van 1 september 2014 herroepen en appellant met ingang van 6 juli 2010 een WAO-uitkering toegekend naar de mate van arbeidsongeschiktheid 25 tot 35%. Daarbij is een vergoeding toegekend voor de kosten van appellant in bezwaar.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig te achten of te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende uiteengezet dat op grond van de informatie van de oogarts er geen reden is om appellant beperkt te achten voor de visus. Rekening is gehouden met alle beschikbare medische gegevens. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de bevindingen inzichtelijk toegelicht. Voorts ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellant te boven gaan. De rechtbank acht voldoende gemotiveerd dat de functies geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat de beperkingen als gevolg van zijn visusklachten per 8 juni 2010 onvoldoende zijn onderkend. Op de FML wordt ten onrechte aangenomen dat de visus normaal is. Appellant heeft iedere dag last van troebeling van en pijn aan de ogen. Hij ziet steeds wazig en grijs en heeft veel hoofdpijn. Deze klachten worden erger bij (zwaar) tillen en bij het belasten van de ogen. De klachten zijn in de loop der jaren toegenomen (progressief). Appellant stelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de FML ten onrechte score 0 (normaalwaarde) heeft vastgesteld op het onderdeel zien, in plaats van score 1 (beperkt). Appellant heeft ook in het dagelijks leven veel hinder van zijn visusklachten en zal dit des te meer hebben in arbeidssituaties. Ook op andere onderdelen van de FML (dan het onderdeel zien) moeten volgens appellant (meer) beperkingen worden aangenomen. Appellant stelt dat hij met zijn klachten de geselecteerde functies niet kan verrichten. Appellant acht de functie van studie- en beroepskeuzeadviseur
(SBC-code 763080) niet geschikt vanwege veelvuldig lezen en schrijven. De functie van verkoper detailhandel (SBC-code 517060) acht hij niet geschikt vanwege regelmatig duwen of trekken van 15 kg. De functie van commercieel administratief medewerker (SBC-code 516110) is volgens appellant niet geschikt, omdat sprake is van beeldschermwerk (50%) naast het voeren van telefoongesprekken (50%) die gepaard gaan met handelingen op de computer. Volgens appellant is derhalve sprake van nagenoeg de hele dag beeldschermwerk. Appellant acht de functie van leerplichtambtenaar (SBC-code 763071) niet geschikt omdat er geen afwisseling is van oogbelastende met niet-oogbelastende activiteiten. Zowel het autorijden in het kader van huisbezoeken als het beeldscherm zijn volgens appellant oogbelastend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank dat het onderzoek van de verzekeringsartsen zorgvuldig is geweest, is juist. De verzekeringsartsen hebben appellant onderzocht en de beschikbare informatie van de behandelaars in de beoordeling betrokken. De rapporten van de verzekeringsartsen geven blijk van een zorgvuldig onderzoek en deze rapporten zijn deugdelijk gemotiveerd, inzichtelijk en consistent.
4.2.
Appellant heeft bij zijn verzoek van 6 juni 2014 informatie van zijn behandelaars overgelegd die betrekking heeft op de periode van augustus 2006 tot en met januari 2014. Het betreft onder meer informatie van 20 juni 2013 van oogarts M. Mura en informatie van de uroloog, internist-nefroloog, de arts orthomanuele geneeskunde, de chiropractor en de huisarts. Overgelegd is voorts de medische beoordeling van de bedrijfsarts in de periode van december 2004 tot en met maart 2006. In antwoord op een verzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft oogarts G. Bamonte in een brief van 31 december 2014 nadere informatie gegeven over de medische situatie in juni 2010.
4.3.
Appellant heeft in hoger beroep informatie van 31 augustus 2016 van oogarts
A.P.A. Beers overgelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in reactie op deze informatie aangegeven dat daarin geen aanleiding is meer beperkingen vast te stellen, omdat daaruit niet kan worden afgeleid dat de visuele klachten en beperkingen op de datum in geding ernstiger waren dan is aangenomen. Uit de informatie leidt de verzekeringsarts af dat de informatie betrekking heeft op de situatie meer dan zes jaar na de in geding zijnde datum en dat de visus niet is afgenomen.
4.4.
Met de beschikbare informatie van de behandelaars is – evenals met de overige aanwezige medische informatie – rekening gehouden door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Mede in verband met de visusklachten van appellant zijn in de FML beperkingen aangenomen. Uit de overgelegde informatie is geenszins op te maken dat de behandelaars meer beperkingen voorstaan dan op de FML zijn weergegeven, nog daargelaten of deze informatie inzicht geeft in de medische onderbouwing van die opvatting. Evenmin is eruit op te maken dat sprake is van een behandeling waarvan op de datum in geding een zodanig (beduidend) effect uitgaat dat meer beperkingen aangewezen zouden zijn. De overgelegde informatie geeft daarom geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen op de in geding zijnde datum.
4.5.
Gelet op de overwegingen 4.1 tot en met 4.4 heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen.
4.6.
Ingestemd wordt met het oordeel van de rechtbank over de arbeidskundige grondslag. Er zijn geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de geselecteerde functies in medisch opzicht ongeschikt zijn voor appellant. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de signaleringen, die op het RFB zijn weergegeven, voorzien van een toelichting. Voorts is ten aanzien van de visusklachten de geschiktheid van elk van de geselecteerde functies toegelicht. Op basis daarvan is aannemelijk dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant. In het midden kan blijven of in de FML op het onderdeel zien (2.1) ten onrechte geen score 1 is vermeld, waardoor sprake zou zijn van een zogeheten verborgen beperking, omdat de geschiktheid van de functies in medisch opzicht op dit onderdeel door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk en toereikend is gemotiveerd.
4.7.
Er is geen aanleiding te twijfelen aan de geschiktheid van de functie van studie- en beroepskeuze adviseur/decaan (SBC-code 763080) op de onderdelen lezen of schrijven, omdat in de FML geen beperking of beperkende toelichting is vastgesteld voor lezen of schrijven.
4.8.
Wat betreft de functie van verkoper detailhandel (SBC-code 517060) waarin sprake is van een paar keer per week meer dan 15 kgf. duwen of trekken is aannemelijk dat deze functiebelasting de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt. Er is geen aanleiding te twijfelen aan die conclusie. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft overwogen dat de belasting acceptabel is gelet op de geringe frequentie. Na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep is daaraan toegevoegd dat het verplaatsen van auto’s voor appellant mogelijk is, ervan uitgaande dat de ondergrond glad is en de wielen gewoon kunnen ronddraaien. Er is zijn geen aanknopingspunten om aan de juistheid van deze overwegingen te twijfelen.
4.9.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn stelling dat de functie van commercieel administratief medewerker (SBC-code 516110) niet geschikt omdat daarin nagenoeg de hele dag beeldschermwerk zou voorkomen. In de FML is als specifieke voorwaarde door de aanpassing aan de fysieke arbeidsomgeving opgenomen dat in de functie geen sprake mag zijn van extreme visuele eisen of werkzaamheden waarbij de hele dag naar een monitor of tv gekeken moet worden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende toegelicht dat geen sprake is van extreme eisen of een extreem beroep op de ogen en de medewerker niet de hele dag naar een monitor hoeft te kijken, maar slechts 2 tot 5 minuten in een tijdvak van 45 minuten per uur. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat deze functiebelasting niet binnen de op de FML genoemde voorwaarden blijft.
4.10.
Er is geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van de functie van leerplichtambtenaar (SBC-code 763071) wat betreft de mogelijkheid van afwisseling van oogbelastende met niet-oogbelastende activiteiten, gelet op de toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat in de functie juist sprake is van de nodige afwisseling doordat de medewerker voor overleg naar bestemmingen rijdt, daar vervolgens gesprekken plaatsvinden en de medewerker netwerken en telefonische contacten onderhoudt.
4.11.
Uit overweging 4.1 tot en met 4.10 volgt dat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit terecht ongegrond heeft verklaard. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 november 2017.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) N. Veenstra

IJ