ECLI:NL:CRVB:2017:3895

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 november 2017
Publicatiedatum
9 november 2017
Zaaknummer
16/8113 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de PVA-garantietoelage in het kader van reorganisatie bij Stichting Waternet

In deze zaak gaat het om de vraag of appellanten recht hebben op de PVA-garantietoelage, die is opgenomen in het sociaal plan Personele Aspekten Verregaande Automatisering Regelcentra (PVA) van Stichting Waternet. De Centrale Raad van Beroep heeft op 9 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had de beroepen van appellanten ongegrond verklaard, omdat zij volgens de rechtbank niet onder de PVA-garantietoelage zouden vallen. De Raad oordeelt echter dat de PVA-garantietoelage wel degelijk van toepassing is op appellanten, omdat zij in dienst waren op het moment dat de reorganisatie van kracht werd. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak en verklaart de beroepen van appellanten gegrond. Tevens wordt het bestuur van Stichting Waternet veroordeeld in de proceskosten van appellanten, die in totaal € 1.980,- bedragen. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en documentatie in het kader van arbeidsvoorwaarden en reorganisaties.

Uitspraak

16/8113 AW, 17/50 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
21 november 2016, 16/2887, 16/2896, 16/3111 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant 1] te [woonplaats 1] (appellant 1) en [Appellant 2] te [woonplaats 2] (appellant 2)
het bestuur van de Stichting Waternet (bestuur)
Datum uitspraak: 9 november 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant 1 heeft mr. R. Boskma hoger beroep ingesteld.
Namens appellant 2 heeft mr. E.J. Warnar hoger beroep ingesteld.
Namens het bestuur heeft mr. H.A.E. van Soest, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2017. De zaken zijn gelijktijdig behandeld. Appellant 1 is verschenen, bijgestaan door mr. Boskma. Appellant 2 is verschenen, bijgestaan door mr. Warnar. Het bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van Soest, M. Olfers en A. Sierkstra.

OVERWEGINGEN

1.1.
In 2005 is door het Waterleidingbedrijf van de gemeente Amsterdam en de Dienst Waterbeheer en Riolering een reorganisatie ingezet om te komen tot een verregaande automatisering van de Regelcentra [sector A] . Op 1 januari 2006 zijn voornoemde bedrijven gefuseerd tot Stichting Waternet.
1.2.
In het sociaal plan Personele Aspekten Verregaande Automatisering Regelcentra [sector A] (PVA), vastgesteld op 28 mei 2007, zijn de personele aspecten van de reorganisatie verwoord. De reorganisatie vindt in fases plaats, van fase 0, de uitgangssituatie, opbouwend van fase A tot en met F. In de PVA is onder meer vermeld dat in de toekomstige organisatie de functie van [functie A] vervalt en de nieuwe functie van [functie B] wordt geïntroduceerd.
1.3.
In hoofdstuk 6, rechtspositionele aspecten, van de PVA staat onder meer het volgende vermeld:
“Het SAW kent een aantal standaard bepalingen. Daarnaast is in het MT besluit van 21 april 2005 gesteld dat de Sociale paragraaf van na de fusie van toepassing zal zijn. In dit hoofdstuk worden de afwijkingen beschreven ten opzichte van de sociale paragraaf waternet (1 januari 2006) evenals de specifieke maatregelen (in vette letters) voor deze organisatie. De regelingen en vergoedingen die van kracht zijn in 2007 zijn van toepassing voor het gehele reorganisatietraject.
(…)
De SAW regels hebben als effect dat de inkomensteruggang van de medewerkers van de continudienst fors zijn. Dit zal naar schatting gelden voor ongeveer de helft van de medewerkers met een leeftijd < 55 jaar. Het lijkt de werkgroep alleszins redelijk dat het bedrijf hierin compenseert gezien de kostenbesparing die het bedrijf behaald. Indien een grote inkomensachteruitgang (loon inclusief functiegebonden toelagen (rooster-, consignatie etc.) gaat ontstaan, is de kans aannemelijk dat medewerkers elders een functie zoeken.
(...)
Voorgestelde maatregel: Per fase overgang wordt bekeken of een inkomensachteruitgang optreedt. Indien dit zo is, zal een te indexeren garantietoelage worden toegekend, voor de situatie die geldt op het moment van de overgang.”
In paragraaf 6.2 van de PVA is onder meer het volgende vermeld: ”Ingangsdatum Reorganisatie
De ingangsdatum voor reorganisatie wordt voorgesteld op het bereiken van fase B. Hiermee valt de ingangsdatum voor iedereen op het zelfde moment en niet in de tijd verschillend voor de collega’s van (...). Het geeft iedereen eenzelfde tijd om zich op de toekomstige wijziging voor te bereiden. Op het moment bereiken van fase B treden ook de grootste wijzigingen op: de OP en CvdW van LDN verdwijnt (...). De verwachting is dat dit het moment is met de grootste verschuivingen.”
1.4.
Appellant 1 is sinds 1 mei 2010 werkzaam voor de Stichting Waternet in de functie van [functie A] in de sector [sector A] , standplaats [standplaats] .
1.5.
Appellant 2 is van 1 november 2001 tot 1 mei 2007 in de functie van [functie A] werkzaam geweest bij (de rechtsvoorganger van) Stichting Waternet. Op 15 februari 2010 is hij opnieuw in dienst getreden bij de Stichting Waternet in de functie van [functie A] in de sector [sector A] , standplaats [standplaats] .
1.6.
Bij afzonderlijke besluiten van 19 mei 2011 zijn appellanten per 1 december 2011 voorlopig geplaatst in de functie van [functie B] . In deze besluiten staat dat voor het inkomen de Sectorale Arbeidsvoorwaardenregelingen Waterschapspersoneel (SAW) en de Sociale Paragraaf Waternet van toepassing zijn.
1.7.
Bij afzonderlijke besluiten van 16 juni 2011 zijn appellanten per 1 december 2011 definitief geplaatst in de functie van [functie B] .
1.8.
Door de reorganisatie verrichten de [functie B] sinds 1 mei 2015 minder werkzaamheden in de avonden, nachten en weekenden. Hierdoor is voor deze medewerkers de toelage onregelmatige dienst vervallen.
1.9.
Bij afzonderlijke besluiten van 29 december 2015 heeft het bestuur aan appellanten te kennen gegeven dat met ingang van 1 januari 2016 fase E van de reorganisatie van toepassing is en dat per die datum een nieuw rooster van kracht is. Daarbij is tevens te kennen gegeven dat appellanten niet onder de PVA vallen en dat de SAW op hen van toepassing is. Voorts is het volgende vermeld:
“Wat betekent dat voor u:
  • Het huidige ORT percentage blijft ongewijzigd doorlopen na 1 januari 2016 en bedraagt 11.67% van max. schaal 7.
  • Vanaf 1 januari 2017 zal het verschil tussen het huidige ORT percentage (11.67%) en het percentage wat behoort bij het nieuwe rooster (3,19%) conform SAW artikel 3.4.11 afgebouwd worden.”
1.10.
Bij besluiten van 22 maart 2016 en 25 maart 2016 (bestreden besluiten) zijn de bezwaren van appellanten ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van appellanten tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank - samengevat - overwogen dat op grond van de SAW en de Sociale Paragraaf Waternet, medewerkers aanspraak kunnen maken op een overgangstoelage die over een aantal jaren wordt afgebouwd naar nul. De regeling genoemd in de PVA bestaat uit een te indexeren garantietoelage, die niet wordt afgebouwd voor degenen die onder de PVA-garantie vallen. In de PVA is niet vermeld voor wie de PVA-garantie geldt, maar uit de PVA valt volgens de rechtbank wel te herleiden dat het bestuur de bedoeling heeft gehad de garantie te laten gelden voor medewerkers die op het moment van de fusie (1 januari 2006), dan wel op het moment van het tot stand komen van de PVA (28 mei 2007), in dienst waren bij Waternet. Nu appellanten pas na deze data in dienst zijn gekomen, kunnen zij geen rechten ontlenen aan de PVA wat betreft de garantie. Dit geldt ook voor appellant 2, nu door zijn nieuwe aanstelling per 15 februari 2010 andere arbeidsvoorwaarden op hem van toepassing zijn geworden. Uit de aanbiedingsbrieven aan appellanten blijkt ook dat de SAW van toepassing is op hun functie, terwijl verder uit
e-mailberichten blijkt dat tijdens de sollicitatieprocedure met appellanten is besproken dat zij niet onder de PVA-garantie vallen. Aannemelijk is gemaakt dat appellanten reeds ten tijde van hun aanstelling in 2010 wisten, dan wel konden weten, dat zij geen rechten konden ontlenen aan de PVA wat betreft de garantie.
3. Het hoger beroep van appellanten strekt ertoe dat de aangevallen uitspraak wordt vernietigd en dat de beroepen tegen de bestreden besluiten gegrond worden verklaard. Appellanten stellen zich op het standpunt dat de PVA-garantietoelage wel op hen van toepassing is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Partijen verschillen van mening over de vraag of appellanten aanspraak kunnen maken op de PVA-garantietoelage.
4.2.
In de PVA is niet neergelegd voor wie de PVA-garantietoelage geldt. Ter zitting is namens het bestuur naar voren gebracht dat dit een omissie is en dat het de bedoeling is geweest dat de PVA-garantietoelage zou gelden voor medewerkers die op de datum van het vaststellen van de PVA, te weten 28 mei 2007, in dienst waren bij Waternet. Ter zitting is erkend dat uit de PVA niet duidelijk blijkt dat dit de bedoeling is geweest. Volgens het bestuur kan deze bedoeling echter wel worden afgeleid uit de geschatte kosten voor de
PVA-garantietoelage zoals staat vermeld in bijlage 12 bij de PVA.
4.3.
De Raad volgt het bestuur niet in dit standpunt. In de PVA zijn geen aanwijzingen te vinden voor de door het bestuur gestelde bedoeling. Ook anderszins heeft het bestuur niet kunnen onderbouwen dat uitgegaan moet worden van de datum 28 mei 2007. Dat in een bijlage bij de PVA de kosten voor de PVA-garantietoelage op een bedrag van € 85.000,- zijn geschat, is daartoe onvoldoende. Niet vermeld is immers op welke datum dan wel fase van de reorganisatie deze schatting betrekking heeft. Het bestuur heeft verder niet inzichtelijk gemaakt dat uit voornoemd bedrag volgt dat dit betrekking heeft op de medewerkers die op
28 mei 2007 in dienst waren bij Waternet.
4.4.
Uit de PVA blijkt dat als ingangsdatum voor de reorganisatie het moment van het bereiken van fase B wordt voorgesteld. Volgens de PVA is dit januari 2011. In paragraaf 6.2 van de PVA is bepaald dat hiermee de ingangsdatum voor iedereen op hetzelfde moment valt en dat dit iedereen dezelfde tijd geeft om zich voor te bereiden op de toekomstige wijziging, zoals het verdwijnen van de functie van [functie A] . Op het moment van het bereiken van fase B treden volgens de PVA ook de grootste wijzigingen op. De Raad ziet hierin voldoende aanwijzingen om aan te nemen dat beoogd is om als startmoment van de reorganisatie uit te gaan van januari 2011, zoals appellanten hebben betoogd. Nu appellanten in januari 2011 in dienst waren bij Waternet, kunnen zij aanspraak maken op de PVA-garantietoelage.
4.5.
Dat aan appellanten tijdens de sollicitatieprocedure zou zijn meegedeeld dat ze niet onder de PVA vallen, kan niet tot een ander oordeel leiden. Nog daargelaten dat ter zitting namens het bestuur is bevestigd dat appellanten (met uitzondering van de PVA-garantietoelage) onder de PVA vallen, is in hun aanstellingsbesluiten niet opgenomen dat de PVA(-garantietoelage) niet op hen van toepassing is. Het e-mailbericht aan appellant 2 van 30 december 2009 kan evenmin tot een ander oordeel leiden nu, zoals ter zitting namens het bestuur is bevestigd, de inhoud ervan als een informatieve mededeling moet worden aangemerkt en dus niet een besluit van het bestuur. Deze mededeling kan geen wijziging in zijn rechtspositie
teweegbrengen.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat de hoger beroepen slagen en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad de beroepen van appellanten gegrond verklaren en de bestreden besluiten vernietigen. De Raad zal voorts zelf in de zaak voorzien door de besluiten van 29 december 2015 te herroepen voor zover hierbij de PVA-garantietoelage niet van toepassing is verklaard en te bepalen dat appellanten onder de PVA-garantietoelage vallen. Door dit oordeel behoeven de overige gronden van de hoger beroepen geen bespreking meer.
5. Er bestaat aanleiding het bestuur te veroordelen in de proceskosten in beroep en in hoger beroep van appellanten. Deze kosten worden begroot op € 990,- in beroep en € 990,- in hoger beroep, in totaal € 1.980,- voor verleende rechtsbijstand, voor ieder van appellanten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- verklaart de beroepen gegrond en vernietigt de besluiten van 22 maart 2016 en 25 maart
2016, voor zover deze betrekking hebben op appellanten;
- herroept de besluiten van 29 december 2015 voor zover hierbij de PVA-garantietoelage niet
van toepassing is verklaard;
- bepaalt dat appellanten onder de PVA-garantietoelage vallen;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten van 22 maart 2016
en 25 maart 2016;
- veroordeelt het bestuur in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 1.980,- voor
ieder van hen;
- bepaalt dat het bestuur aan appellant 1 het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 251,-
vergoedt;
- bepaalt dat het bestuur aan appellant 2 het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 250,-
vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
H. Benek als leden, in tegenwoordigheid van A. Mansourova als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 november 2017.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) A. Mansourova

HD