ECLI:NL:CRVB:2017:3870

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 oktober 2017
Publicatiedatum
8 november 2017
Zaaknummer
16/5328 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake terugvordering van persoonsgebonden budget door Zorgkantoor

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 juli 2016, waarin het beroep van appellante tegen het besluit van het Zorgkantoor ongegrond werd verklaard. Appellante had een netto persoonsgebonden budget (pgb) van € 14.342,05 ontvangen voor zorg op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Echter, het Zorgkantoor stelde dit bedrag bij besluit van 18 februari 2015 vast op € 4.900,- en vorderde het te veel betaalde bedrag van € 9.442,05 terug. Appellante stelde dat het Zorgkantoor in strijd met het verbod van reformatio in peius had gehandeld, omdat het bestreden besluit een andere grondslag had dan het eerdere besluit. De rechtbank oordeelde echter dat er geen sprake was van reformatio in peius, omdat de uitkomst hetzelfde bleef, enkel de motivering was anders.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de terugvordering onaanvaardbare gevolgen voor haar heeft, aangezien zij een Wajong-uitkering ontvangt en niet in staat is het bedrag terug te betalen. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het Zorgkantoor niet onredelijk heeft gehandeld bij de terugvordering. De Raad heeft vastgesteld dat de financiële omstandigheden van appellante in de belangenafweging moeten worden betrokken, maar dat dit niet betekent dat het Zorgkantoor niet tot terugvordering kon overgaan. De Raad heeft het hoger beroep verworpen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

Uitspraak

16/5328 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
7 juli 2016, 15/6276 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. (Zorgkantoor)
Datum uitspraak: 25 oktober 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.J.M. Jaasma, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken overgelegd.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting op 13 september 2017. Appellante en haar gemachtigde zijn – met bericht – niet verschenen. Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.J. Cheung.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Het Zorgkantoor heeft aan appellante op grond van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa) voor het jaar 2014 een netto persoonsgebonden budget (pgb) verleend van € 14.342,05 voor zorg op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.
1.2.
Bij besluit van 18 februari 2015 heeft het Zorgkantoor het aan appellante voor 2014 verleende pgb vastgesteld op € 4.900,-. De aan appellante te veel betaalde voorschotten van
€ 9.442,05 zijn van haar teruggevorderd.
1.3.
Bij besluit van 21 augustus 2015 (bestreden besluit) heeft het Zorgkantoor het bezwaar van appellante tegen het besluit van 18 februari 2015 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat geen sprake is van een situatie van reformatio in peius. Op grond van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vindt een volledige heroverweging van het bestreden besluit plaats op grondslag van het bezwaar. Daarbij geldt dat het bezwaarschrift er niet toe mag leiden dat het bestuursorgaan de heroverweging gebruikt om een verslechtering van de positie te bereiken die zonder bezwaarschriftprocedure niet mogelijk zou zijn. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank echter geen sprake, nu de uitkomst hetzelfde is gebleven en enkel de motivering van het bestreden besluit een andere is.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft aangevoerd dat sprake is van reformatio in peius, omdat het bestreden besluit een andere grondslag heeft dan het besluit van 18 februari 2015. Verder heeft appellante aangevoerd dat de terugvordering voor haar onaanvaardbare gevolgen heeft. Zij heeft een Wajong-uitkering waarmee zij zichzelf en haar drie jonge kinderen moet onderhouden. Zij is daarom niet in staat het bedrag van € 9442,05 terug te betalen. Dit kan zij ook niet, omdat zij handelingsonbekwaam is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank is op de in de aangevallen uitspraak weergegeven overwegingen tot het oordeel gekomen dat het Zorgkantoor niet in strijd met het verbod van reformatio in peius heeft gehandeld. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en verenigt zich met het op grond daarvan door de rechtbank gegeven oordeel. Appellante heeft in hoger beroep niet gemotiveerd waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
4.2.
Het geschil tussen partijen beperkt zich voor het overige tot de vraag of het Zorgkantoor op grond van artikel 4:95 van de Awb bevoegd was tot terugvordering van onverschuldigd betaalde pgb-voorschotten. Het Zorgkantoor dient bij de uitoefening van de discretionaire bevoegdheid tot terugvordering van die voorschotten rekening te houden met de in artikel 3:4 van de Awb neergelegde verplichting tot evenredige belangenafweging (vergelijk de uitspraak van de Raad van 1 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9635).
4.3.
De Raad is van oordeel dat niet kan worden gezegd dat het Zorgkantoor niet in redelijkheid tot zijn belangenafweging heeft kunnen komen. De door appellante aangevoerde financiële omstandigheid is een omstandigheid die bij de (wijze van) invordering zal worden betrokken. Daarbij dient het Zorgkantoor immers rekening te houden met de beslagvrije voet. In wat appellante overigens heeft aangevoerd ziet de Raad evenmin grond voor het oordeel dat het Zorgkantoor niet in redelijkheid tot terugvordering heeft kunnen overgaan. Appellante heeft immers een curator.
4.4.
Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.F. Wagner als voorzitter en L.M. Tobé en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2017.
(getekend) M.F. Wagner
(getekend) H. Achtot

KS