Uitspraak
7 juli 2016, 15/6276 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 juli 2016, waarin het beroep van appellante tegen het besluit van het Zorgkantoor ongegrond werd verklaard. Appellante had een netto persoonsgebonden budget (pgb) van € 14.342,05 ontvangen voor zorg op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Echter, het Zorgkantoor stelde dit bedrag bij besluit van 18 februari 2015 vast op € 4.900,- en vorderde het te veel betaalde bedrag van € 9.442,05 terug. Appellante stelde dat het Zorgkantoor in strijd met het verbod van reformatio in peius had gehandeld, omdat het bestreden besluit een andere grondslag had dan het eerdere besluit. De rechtbank oordeelde echter dat er geen sprake was van reformatio in peius, omdat de uitkomst hetzelfde bleef, enkel de motivering was anders.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de terugvordering onaanvaardbare gevolgen voor haar heeft, aangezien zij een Wajong-uitkering ontvangt en niet in staat is het bedrag terug te betalen. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het Zorgkantoor niet onredelijk heeft gehandeld bij de terugvordering. De Raad heeft vastgesteld dat de financiële omstandigheden van appellante in de belangenafweging moeten worden betrokken, maar dat dit niet betekent dat het Zorgkantoor niet tot terugvordering kon overgaan. De Raad heeft het hoger beroep verworpen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.