ECLI:NL:CRVB:2017:3869
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van persoonsgebonden budget op basis van niet tijdige verantwoording en dwingendrechtelijke bepalingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellante, geboren in 1997, had een indicatie op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en ontving een netto persoonsgebonden budget (pgb) van € 70.161,22 voor het jaar 2013. Het Zorgkantoor beëindigde echter dit pgb per 1 oktober 2013, omdat appellante zich niet had gehouden aan de verplichting om het pgb tijdig te verantwoorden. Appellante heeft hiertegen geen rechtsmiddelen aangewend. In een later besluit weigerde het Zorgkantoor opnieuw een pgb te verlenen, omdat appellante niet voldeed aan de verplichtingen van het eerder verstrekte pgb. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond.
In hoger beroep voerde appellante aan dat de uitleg van de rechtbank over de dwingendrechtelijke bepalingen van de Rsa onterecht was, omdat dit zou betekenen dat iemand die in het verleden een verplichting niet volledig is nagekomen, nooit meer een pgb zou kunnen krijgen. De Raad oordeelde echter dat het Zorgkantoor terecht de verlening van het pgb had geweigerd, gezien de schending van de verplichtingen. De Raad benadrukte dat de bepaling in de Rsa niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, omdat de verzekerde nog steeds zorg in natura kan ontvangen. De Raad concludeerde dat appellante onvoldoende had onderbouwd dat zij geen zorg in natura kon ontvangen en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.