ECLI:NL:CRVB:2017:3867
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toestemming voor vrijwilligerswerk en procesbelang in het bestuursrecht
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Boxtel ongegrond verklaarde. Het college had in een eerder besluit appellant toestemming verleend voor het verrichten van vrijwilligerswerk, maar verklaarde het bezwaar tegen dit besluit niet-ontvankelijk, omdat appellant geen procesbelang zou hebben. Appellant ontving sinds 3 november 2014 bijstand op grond van de Participatiewet en had in 2015 aangegeven dat hij vrijwilligerswerk verrichtte. Het college interpreteerde zijn verzoek om toestemming voor fulltime vrijwilligerswerk als een verzoek dat volledig was ingewilligd met het besluit van 2 december 2015. Appellant was van mening dat de omschrijving van zijn vrijwilligerswerk niet adequaat was en dat dit hem niet serieus nam in zijn werkzaamheden.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de door appellant gewenste aanpassing van de omschrijving van zijn vrijwilligerswerk geen feitelijke betekenis had en enkel een principiële kwestie betrof. De Raad stelde vast dat appellant met het besluit van 2 december 2015 zijn vrijwilligerswerk kon voortzetten zonder dat dit zijn rechtspositie of financiële situatie zou beïnvloeden. Het college had terecht geoordeeld dat appellant geen procesbelang had bij een inhoudelijke beoordeling van zijn bezwaar. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 7 november 2017.