ECLI:NL:CRVB:2017:3867

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 november 2017
Publicatiedatum
7 november 2017
Zaaknummer
16-7201 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor vrijwilligerswerk en procesbelang in het bestuursrecht

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Boxtel ongegrond verklaarde. Het college had in een eerder besluit appellant toestemming verleend voor het verrichten van vrijwilligerswerk, maar verklaarde het bezwaar tegen dit besluit niet-ontvankelijk, omdat appellant geen procesbelang zou hebben. Appellant ontving sinds 3 november 2014 bijstand op grond van de Participatiewet en had in 2015 aangegeven dat hij vrijwilligerswerk verrichtte. Het college interpreteerde zijn verzoek om toestemming voor fulltime vrijwilligerswerk als een verzoek dat volledig was ingewilligd met het besluit van 2 december 2015. Appellant was van mening dat de omschrijving van zijn vrijwilligerswerk niet adequaat was en dat dit hem niet serieus nam in zijn werkzaamheden.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de door appellant gewenste aanpassing van de omschrijving van zijn vrijwilligerswerk geen feitelijke betekenis had en enkel een principiële kwestie betrof. De Raad stelde vast dat appellant met het besluit van 2 december 2015 zijn vrijwilligerswerk kon voortzetten zonder dat dit zijn rechtspositie of financiële situatie zou beïnvloeden. Het college had terecht geoordeeld dat appellant geen procesbelang had bij een inhoudelijke beoordeling van zijn bezwaar. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 7 november 2017.

Uitspraak

16.7201 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 14 november 2016, 16/1701 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Boxtel (college)
Datum uitspraak: 7 november 2017
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 5 januari 2017, heeft mr. J.W. de Bruin, advocaat, zich als gemachtigde gesteld. Mr. De Bruin heeft zich bij brief van 12 juni 2017 als gemachtigde aan de zaak onttrokken.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft op het verweerschrift gereageerd en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2017. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door C.A.J. Stoop.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 3 november 2014 bijstand op grond van de Participatiewet. Na een gesprek met een medewerker van de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling van de gemeente Boxtel over, kort gezegd, het nakomen van de arbeidsverplichtingen, waaronder het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid, heeft appellant het college bij brief van 23 april 2015 onder meer te kennen gegeven dat hij op dat moment al algemeen geaccepteerde arbeid verricht. Hierbij heeft appellant vermeld dat hij op dat moment werkzaam was als grafisch vormgever , schrijver , fotograaf , webdesigner en sociaal netwerker en dat was vastgesteld dat het hier om vrijwilligerswerk gaat. Vervolgens heeft appellant het college bij e-mailbericht van 2 oktober 2015 onder meer het volgende meegedeeld. Hij heeft eerder al kenbaar gemaakt nagenoeg fulltime werkzaam te zijn. Het is voor hem van belang dat dit werk, waarvoor de beloning niet meer is dan de bijstandsuitkering, serieus wordt genomen. Eerder heeft hij van de gemeente te horen gekregen dat hij toestemming heeft om genealogisch onderzoek te verrichten als vrijwilligerswerk gedurende ongeveer zes uur per week. Sinds de door appellant ontwikkelde ‘ [naam formule] ’ is het van belang dat ook zijn werkzaamheden als ervaringsdeskundige serieus worden genomen als professioneel vrijwilligerswerk.
1.2.
Het college heeft het e-mailbericht van 2 oktober 2015 opgevat als een verzoek om toestemming voor het fulltime verrichten van vrijwilligerswerk. In reactie hierop heeft het college appellant bij besluit van 2 december 2015, voor zover van belang, het volgende meegedeeld:
“Onder vrijwilligerswerk verstaan wij het onverplicht en onbetaald, maar niet vrijblijvend, verrichten van werkzaamheden zowel informeel en ongeorganiseerd (kleinschalige burgerinitiatieven) als in georganiseerd verband (vrijwilligersorganisaties) ten behoeve van (groepen uit) de samenleving en die niet leiden tot verdringing op de reguliere arbeidsmarkt.
U heeft aangegeven dat u nagenoeg fulltime vrijwilligerswerk in de functie als grafisch vormgever , schrijver , fotograaf en webdesigner [verricht]. Daarnaast heeft u het verzoek gedaan om uw werkzaamheden als ervaringsdeskundige ook aan te merken als professioneel vrijwilligerswerk.
Wij hebben daarom het volgende besloten, u krijgt toestemming:
• voor het fulltime verrichten van vrijwilligerswerk in de functie als grafisch vormgever , schrijver , fotograaf en webdesigner ;
• voor het verrichten van vrijwilligerswerk als ervaringsdeskundige;
voor zover voormelde werkzaamheden voldoen aan de definitie en dus onverplicht en onbetaald zijn, u niet belemmeren in het verkrijgen en behouden van algemeen geaccepteerde arbeid en deze werkzaamheden niet ten koste gaan van regulier werk.”
1.3.
Bij besluit van 24 maart 2016 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 2 december 2015 niet-ontvankelijk verklaard. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant geen procesbelang heeft, omdat met het besluit van 2 december 2015 volledig is tegemoetgekomen aan het verzoek van appellant. Een belang kan niet worden ontleend aan de wens van appellant om meer waardering voor zijn werkzaamheden te verkrijgen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft, kort weergegeven, het volgende aangevoerd. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, wordt appellant niet serieus genomen. Het college is immers niet bereid om de in het besluit van 2 december 2015 genoemde vier beroepen - grafisch vormgever , schrijver , fotograaf en webdesigner - en ervaringsdeskundigheid onder één noemer onder te brengen, namelijk die van “innovatief ontwerper ofwel innovatiearchitect”. Het is van belang om de eenheid in de vier beroepen en de ervaringsdeskundigheid te bewaren. De som van die beroepen is namelijk iets anders dan dat appellant één van die beroepen goed beheerst.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het antwoord op de vraag of een betrokkene voldoende procesbelang heeft, is volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 24 november 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO4946) bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van procesbelang.
4.2.
Wat appellant heeft aangevoerd, komt er in feite op neer dat hij vindt dat het vrijwilligerswerk, zoals dat is omschreven in besluit van 2 december 2015, niet de lading dekt van wat hij feitelijk doet en dat de omschrijving daarvan daarom moet worden aangepast.
4.3.
De door appellant beoogde aanpassing van de omschrijving van het vrijwilligerswerk in het besluit van 2 december 2015 zou voor appellant geen feitelijke betekenis hebben en betreft louter een principiële kwestie. Vaststaat immers dat de beoogde aanpassing geen wijziging brengt in zijn rechtspositie en voor hem ook geen financiële consequenties heeft. Appellant mag fulltime vrijwilligerswerk blijven verrichten met behoud van uitkering, mits wordt voldaan aan de in het besluit van 2 december 2015 vermelde voorwaarden. Het college heeft er ook in zijn verweerschrift op gewezen dat appellant met het besluit van 2 december 2015 het vrijwilligerswerk, zoals hij dat zelf heeft omschreven, gewoon kan voortzetten. Verder heeft de vertegenwoordiger van het college ter zitting van de Raad - desgevraagd - verklaard dat het besluit van 2 december 2015 ook zo kan worden gelezen dat appellant toestemming is verleend voor het fulltime verrichten van vrijwilligerswerk onder welke noemer dan ook, mits wordt voldaan aan de in dat besluit opgenomen definitie van vrijwilligerswerk.
4.4.
Gelet op 4.3 heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat appellant geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn bezwaar tegen het besluit van
2 december 2015. Het college heeft het bezwaar tegen dat besluit daarom terecht
niet-ontvankelijk verklaard.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van S.A. de Graaff als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 november 2017.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) S.A. de Graaff

HD