ECLI:NL:CRVB:2017:3862

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 november 2017
Publicatiedatum
7 november 2017
Zaaknummer
16/2580 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijzondere bijstand voor kosten van bewindvoering en beoordeling van draagkracht

In deze zaak gaat het om de toekenning van bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering aan appellante, die sinds 17 januari 2011 een Wajong-uitkering ontvangt. Appellante heeft bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van bewindvoering vanaf 1 januari 2015, maar het college van burgemeester en wethouders van Heemstede heeft deze aanvraag slechts gedeeltelijk toegewezen. Het college heeft vastgesteld dat appellante een inkomen heeft dat boven de bijstandsnorm ligt, en heeft de eigen bijdrage voor de kosten van bewindvoering vastgesteld op € 51,18. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep is gegaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 7 november 2017 geoordeeld dat het college in overeenstemming met zijn beleid heeft gehandeld. De Raad heeft vastgesteld dat de kosten van bewindvoering als basale algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan worden aangemerkt, waarvoor de draagkracht op 100% van het inkomen boven de bijstandsnorm wordt vastgesteld. Appellante heeft aangevoerd dat deze kosten bijzondere noodzakelijke kosten zijn, waarvoor een andere beoordelingsgrondslag zou moeten gelden. De Raad heeft echter geoordeeld dat het college de draagkracht correct heeft vastgesteld en dat de beroepsgrond van appellante niet slaagt.

De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met W.H. Bel als voorzitter en M. Hillen en M. ter Brugge als leden, in aanwezigheid van griffier J.M.M. van Dalen.

Uitspraak

16.2580 PW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
7 april 2016, 15/3657 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Heemstede (college)
Datum uitspraak: 7 november 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.H. Klijnstra, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2017. Namens appellante is mr. Klijnstra verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L.A. Kadiks en mr. F.J. IJsselmuiden.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt met ingang van 17 januari 2011 een uitkering op grond van de Wet werk en ondersteuning jonggehandicapten (Wajong-uitkering). Zij is onder bewind gesteld en ontvangt bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering. Bij brief van 19 juni 2014 heeft het college appellante geïnformeerd over de wijziging met ingang van 1 juli 2014 van het gemeentelijk beleid ter zake van bijzondere bijstand voor kosten van budget- of bewindvoering.
1.2.
Op 21 januari 2015 heeft appellante bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van bewindvoering vanaf 1 januari 2015 tot een bedrag van € 111,42 per maand.
1.3.
Bij besluit van 26 januari 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 5 augustus 2015 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag toegewezen tot een bedrag van € 60,24 per maand. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante een Wajong-uitkering heeft van € 963,97 per maand, welk bedrag € 51,18 boven de geldende bijstandsnorm ligt. De kosten van bewindvoering zijn voor de beoordeling van de draagkracht algemene kosten, waarvoor als draagkracht geldt het inkomen dat meer bedraagt dan 100% van de geldende bijstandsnorm. De eigen bijdrage van appellante in de kosten van bewindvoering bedraagt daarom € 51,18.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft aangevoerd dat de kosten van bewindvoering bijzondere noodzakelijke kosten zijn. Dit betekent dat volgens het beleid van het college voor de draagkracht moet worden uitgegaan van 40% van het inkomen dat meer bedraagt dan 110% van de geldende bijstandsnorm.
4. De Raad komt tot het volgende oordeel.
4.1.
In artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (PW) is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2.
Het college heeft voor de uitoefening van de in artikel 35, eerste lid, van de destijds vigerende Wet werk en bijstand opgenomen beoordelingsvrijheid, beleid ontwikkeld dat is neergelegd in het Bijzondere bijstand en verstrekkingenboek 2014 (beleid). Dit beleid heeft onder de PW zijn gelding behouden. In artikel 4 van het beleid is de draagkracht in beginsel bepaald op 40% van het inkomen dat meer bedraagt dan 110% van de bijstandsnorm. Bij enkele kostensoorten heeft het college de draagkracht afwijkend vastgesteld, omdat dit basale algemene kosten van het bestaan betreffen. Onder meer voor budget- en bewindvoeringskosten heeft het college de draagkracht bepaald op 100% van het inkomen boven de bijstandsnorm exclusief de vakantietoeslag.
4.3.
Ter zitting heeft het college erkend dat de term “basale algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan” in het beleid mogelijk tot verwarring bij appellante heeft geleid. Onderscheid moet echter worden gemaakt tussen “algemeen noodzakelijke kosten die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden” voor de beoordeling of voor bepaalde kosten bijzondere bijstand kan worden verleend, wat hier het geval is, en “basale algemeen noodzakelijke kosten” voor de beoordeling van de draagkracht. In dat kader heeft het college de bewindvoeringskosten in het beleid aangemerkt als “basale algemeen noodzakelijke kosten”, omdat zij zien op het voeren van beheer over de financiën waarmee in beginsel ieder huishouden wordt geconfronteerd. Bewindvoeringskosten behoren daarom tot de kostensoorten waarbij wordt uitgegaan van een draagkracht van 100% van het inkomen boven de bijstandsnorm.
4.4.
Het college heeft bij de beoordeling van de aanvraag van appellante om bijzondere bijstand in overeenstemming met zijn beleid gehandeld. Gelet op 4.3 slaagt de beroepsgrond niet dat bewindvoeringskosten geen basale algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan zijn, maar bijzondere kosten en dat het college bij de draagkrachtbeoordeling dus had moeten uitgaan van 40% van het inkomen dat meer bedraagt dan 110% van het inkomen boven de bijstandsnorm.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel als voorzitter en M. Hillen en M. ter Brugge als leden, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 november 2017.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) J.M.M. van Dalen

HD