ECLI:NL:CRVB:2017:3829

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 november 2017
Publicatiedatum
3 november 2017
Zaaknummer
17/105 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheidsklasse en medisch onderzoek in WAO-zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellant, die sinds 21 augustus 2000 een uitkering ontvangt op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn arbeidsongeschiktheidsklasse van 65 tot 80% ongewijzigd te laten. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd gesteld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig en volledig was uitgevoerd. Appellant betwistte dit en voerde aan dat zijn beperkingen niet goed waren ingeschat, onderbouwd door een medische verklaring van bedrijfsarts M. Straatman.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven. Het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen werd als voldoende zorgvuldig beoordeeld, waarbij zowel dossierstudie als eigen onderzoek was verricht. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling en dat de beperkingen van appellant niet waren onderschat. De verklaring van M. Straatman werd niet als voldoende onderbouwd beschouwd om de eerdere conclusies van de verzekeringsartsen te weerleggen. Uiteindelijk bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank, waarbij het hoger beroep van appellant werd afgewezen.

Uitspraak

17/105 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
9 november 2016, 16/5369 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 3 november 2017
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 22 september 2017. Partijen zijn met kennisgeving niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontvangt sinds 21 augustus 2000 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. De uitkering is aan hem verstrekt in verband met een somatoforme pijnstoornis, myalgische encefalomyelitis (ME) en chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS).
1.2.
Naar aanleiding van een verzoek om herbeoordeling heeft het Uwv bij besluit van
12 januari 2016 vastgesteld dat de indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 65 tot 80% per 1 januari ongewijzigd blijft. Het tegen het besluit van 12 januari 2006 gemaakte bezwaar is, met verwijzing naar een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, ongegrond verklaard bij beslissing op bezwaar van 30 mei 2016 (bestreden besluit).
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, onder overweging dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig en volledig is geweest. Daarbij is in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts dossieronderzoek heeft verricht en appellant psychisch en lichamelijk heeft onderzocht. Ook is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep dossieronderzoek verricht, waarbij acht is geslagen op de vermoeidheidsklachten van appellant. De rechtbank heeft geen reden gezien tot twijfel aan de juistheid van de uitkomst van het medisch onderzoek. Daarvoor acht de rechtbank van belang dat zowel op het fysieke als het psychische vlak beperkingen zijn aangenomen en een urenbeperking van 20 uur per week (4 uur per dag). Appellant heeft geen objectiveerbare medische informatie overgelegd, die tot een ander oordeel zou moeten leiden.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij, gelet op zijn klachten van ernstige moeheid, uitputtingsverschijnselen, heftige lichamelijke pijnen en slapeloosheid, meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen en dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Appellant heeft voor zijn standpunt verwezen naar een medische verklaring van bedrijfsarts M. Straatman verbonden aan het CVS Medisch Centrum Amsterdam van
23 februari 2017.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de rechtbank terecht het standpunt van het Uwv heeft gevolgd dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 1 januari 2015 ongewijzigd blijft vastgesteld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 65 tot 80%. Daarbij spitst het geschil zich toe op de vraag of het Uwv in voldoende mate rekening heeft gehouden met de voor appellant geldende beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid in verband met zijn lichamelijke en psychische klachten.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen worden onderschreven. Het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen (bezwaar en beroep) heeft op basis van dossierstudie, eigen onderzoek en een verklaring van het CVS centrum Amsterdam van 2 november 2015, op een voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden en daarvan is gemotiveerd en op inzichtelijke wijze gerapporteerd. De verzekeringsarts heeft in zijn rapport van 5 januari 2016 overwogen dat op grond van de beschikbare medische informatie moet worden geconcludeerd dat er medisch geen wijzigingen zijn opgetreden ten opzichte van de voorgaande medische beoordeling in 2014. De actuele belastbaarheid van appellant is vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van eveneens 5 januari 2016. In zijn rapport van 15 april 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat in de FML beperkingen zijn aangenomen op psychisch en lichamelijk vlak, waarbij er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep een forse urenbeperking is gegeven. Geen aanleiding bestaat om meer beperkingen in de FML op te nemen. Verder is in dat rapport overwogen dat geen aanwijzingen zijn voor wezenlijke wijzigingen in de medische situatie van appellant, nu zowel het klachtenpatroon als het dagelijks functioneren van appellant bij het onderzoek door de verzekeringsarts in zijn rapport van 5 januari 2016 niet anders is dan bij het medisch onderzoek in 2014. Er is geen aanleiding om dit gemotiveerde standpunt van de artsen van het Uwv voor onjuist te houden.
4.3.
Aan de medische verklaring van M. Straatman van 23 februari 2017 kan niet die betekenis worden toegekend die appellant daaraan toekent. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in reactie op deze verklaring in het rapport van 26 juni 2017 terecht overwogen dat de verklaring geen medische gegevens bevat en niet duidelijk is of de bedrijfsarts appellant heeft onderzocht en waarop de verschillende conclusies zijn gebaseerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er terecht op gewezen dat informatie over de vermoeidheid van appellant, gerapporteerd door het CVS centrum, al in de boordeling is betrokken. Het door M. Straatman ingenomen standpunt dat appellant slechts belastbaar is voor 3 maal 3 uur per week, is evenmin medisch onderbouwd zodat dit geen aanknopingspunten biedt om de in aanmerking genomen urenbeperking voor onjuist te houden.
4.4.
Gelet op de beschikbare medische informatie is er geen aanleiding om tot het oordeel te komen dat de beperkingen van appellant op datum in geding zijn onderschat.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 november 2017.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) I.G.A.H. Toma

IJ