5.1.Tussen partijen is niet in geschil dat de bestreden besluiten, uitsluitend beoordeeld naar nationaal recht, correct zijn.
5.2.1.Betrokkenen hebben in hoger beroep aangevoerd dat met de intrekking van de KOB onder invoering van de inkomensondersteuning AOW een wijziging of vermindering heeft plaatsgevonden van een bestaande uitkering welke in strijd is met artikel 11 van het EVSZ en artikel 6 van Besluit 3/80. De berekening van de inkomensondersteuning op basis van de opgebouwde jaren van AOW-verzekering leidt volgens betrokkenen materieel tot een verboden onderscheid naar het woonland van de pensioengerechtigde.
5.2.2.Artikel 11, eerste lid, van het EVSZ luidt als volgt.
“Tenzij in dit Verdrag anders wordt bepaald, kunnen de uitkeringen bij invaliditeit, ouderdom of de uitkeringen aan nagelaten betrekkingen, de renten bij arbeidsongevallen of beroepsziekten en de uitkeringen bij overlijden, verkregen op grond van een wettelijke regeling van één of meer Verdragsluitende Partijen, op generlei wijze worden verminderd, gewijzigd, geschorst, ingetrokken of verbeurd verklaard op grond van het feit dat de rechthebbende op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij woont dan die, op het grondgebied waarvan het orgaan is gevestigd dat deze uitkeringen verschuldigd is.”
5.2.3.Artikel 6, eerste lid, van Besluit 3/80 luidt – voor zover hier van belang – als volgt.
“Tenzij in dit besluit anders is bepaald, kunnen de uitkeringen bij invaliditeit, ouderdom of de uitkeringen aan nagelaten betrekkingen alsmede de renten bij arbeidsongevallen en beroepsziekten, verkregen op grond van een wettelijke regeling van een of meer Lid-Staten, op generlei wijze worden verminderd, geschorst, ingetrokken of verbeurd verklaard op grond van het feit dat de rechthebbende in Turkije woont of op het grondgebied van een andere
Lid-Staat dan die, op het grondgebied waarvan zich het orgaan bevindt dat deze uitkering verschuldigd is. …”.
5.2.4.De Raad volgt niet de stelling van betrokkenen dat de bestreden besluiten in strijd zijn met artikel 11 van het EVSZ en artikel 6 van Besluit 3/80. De artikelen 11 van het EVSZ en 6 van Besluit 3/80 verbieden een direct of daarmee gelijk te stellen onderscheid naar woonplaats. In dit geding is geen sprake van een direct onderscheid naar woonplaats. Bepalend voor de hoogte van de Inkomensondersteuning AOW is het aantal verzekerde jaren in Nederland. Dat uit de stukken blijkt dat aanzienlijk meer personen met een AOW-pensioen woonachtig buiten Nederland een lagere tegemoetkoming krijgen dan daarvoor, leidt niet tot een ander oordeel. Een dergelijk onderscheid kan niet aangemerkt worden als een direct of daarmee gelijk te stellen onderscheid naar woonplaats.
5.3.1.Ter zitting hebben betrokkenen aangevoerd dat door de vervanging van de KOB ter hoogte van € 25,12 door de lagere inkomensondersteuning AOW een aanzienlijke achteruitgang van hun inkomen heeft plaatsgevonden, aangezien hun AOW-pensioen ook al laag is. De Raad begrijpt dat betrokkenen de bestreden besluiten in strijd achten met artikel 1 Eerste Protocol, met name omdat buiten Nederland wonende pensioengerechtigden van de gewijzigde regelgeving verhoudingsgewijze veel nadeliger gevolgen ondervinden dan pensioengerechtigden die in Nederland wonen en omdat betrokkenen door deze besluiten onevenredig zwaar zouden zijn getroffen. Tussen partijen is niet in geschil dat de KOB eigendom vormt in de zin van artikel 1 Eerste Protocol en dat de vervanging van de KOB door de veel lagere inkomensondersteuning AOW een inmenging vormt in het eigendomsrecht van betrokkenen in de zin van deze bepaling.
5.3.2.In dit verband moet in de eerste plaats worden vastgesteld dat volgens vaste rechtspraak aan de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toekomt, zowel om de doelstellingen van sociaaleconomisch beleid te bepalen, als om de middelen te kiezen waarmee hij die doelstellingen wenst te verwezenlijken.
5.3.3.Uit de parlementaire stukken blijkt dat de wetgever tot de afschaffing van de tegemoetkoming KOB en het op een andere wijze vaststellen van de hoogte van de inkomensondersteuning AOW heeft besloten wegens, onder andere, noodzakelijk geachte besparing op de uitkeringslasten (TK 2013-2014, 29389, nr. 74, pag. 2). Er kan niet gezegd worden dat het streven naar bezuinigingen niet in het algemeen belang geschiedt. Er is dan ook sprake van een legitiem doel.
5.3.4.Voor zover betrokkenen hebben willen stellen dat de intrekking van de tegemoetkoming KOB onder toekenning van de lagere inkomensondersteuning AOW niet in een redelijke verhouding staat tot het nagestreefde doel, aangezien AOW-gerechtigden die buiten Nederland wonen verhoudingsgewijze veel meer bijdragen aan de bezuiniging dan in Nederland wonende AOW-gerechtigden, worden zij niet in deze stelling gevolgd. In dit verband is van belang dat de oorspronkelijke reden voor een nadere tegemoetkoming aan AOW-gerechtigden was, dat de koopkracht van (een deel van) deze groep personen als gevolg van de Nederlandse fiscale regelgeving niet langer op het gewenste peil was. Weliswaar werd de tegemoetkoming in 2005 aan iedere AOW-gerechtigde toegekend, maar daarmee kwam zij ook ten goede aan personen die, omdat zij buiten Nederland woonden, niet onder de Nederlandse fiscale regelgeving vielen en derhalve de financiële gevolgen van de inrichting van de Nederlandse fiscale regelgeving niet zelf ondervonden. Hoewel kan worden aangenomen dat in het buitenland wonende AOW-gerechtigden verhoudingsgewijs zwaarder worden getroffen dan in Nederland wonende AOW-gerechtigden, kan niet uit het oog worden verloren dat van de eerste groep vooral personen deel uitmaken die niet tot de primaire doelgroep van de tegemoetkoming behoorden.
5.3.5.Verder is van belang dat de tegemoetkoming niet een primaire, door verzekerde jaren, opgebouwde inkomensbron vormt, doch slechts een als relatief gering bedoelde aanvulling hierop. Door voor de berekening van deze aanvulling aan te sluiten bij het aantal verzekerde jaren, wordt een evenwichtiger verhouding bereikt tussen de basisprestatie (het opgebouwde AOW-pensioen) en de aanvulling hierop. Er kan niet worden gezegd dat de wetgever door de keuze voor dit middel om het legitieme bezuinigingsdoel te bereiken, de ruime grenzen van zijn beoordelingsvrijheid heeft overschreden.
5.3.6.Voorts moet worden vastgesteld dat al in juni 2014 de regeling tot stand is gekomen op grond waarvan de tegemoetkoming KOB per 1 januari 2015 op € 0,00 is gesteld en tevens de Tijdelijke regeling is gepubliceerd. Uit de stukken blijkt dat de Svb betrokkenen in juli 2014 over de gevolgen van deze regelingen heeft geïnformeerd. Betrokkenen hebben dus ongeveer een half jaar de tijd gehad om zich op deze nieuwe (inkomens)situatie in te stellen.
5.3.7.Ten slotte kan niet worden gesteld dat op betrokkenen een onevenredige individuele last is komen te rusten. Hiertoe wordt overwogen dat de tegemoetkoming niet een primaire, door verzekerde jaren, opgebouwde inkomensbron vormt, doch slechts een als relatief gering bedoelde aanvulling hierop in verband met de inrichting van het Nederlandse fiscale stelsel.