ECLI:NL:CRVB:2017:3827

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 november 2017
Publicatiedatum
3 november 2017
Zaaknummer
16/1093 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 op inkomensondersteuning AOW

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die van zijn geboorte tot mei 1967 in Nederland woonde en daarna in België, had een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) ontvangen. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had appellant met ingang van januari 2012 een AOW-pensioen toegekend ter hoogte van 12% van het maximale pensioen voor een alleenstaande, omdat hij 44 jaar niet verzekerd was geweest voor de AOW. In oktober 2013 ontving hij een Koopkrachttegemoetkoming Oudere Belastingplichtigen, die in 2015 werd vervangen door inkomensondersteuning AOW. Appellant was het niet eens met de hoogte van deze inkomensondersteuning en stelde dat de Svb de Verordening (EG) nr. 883/2004 niet correct had toegepast. Hij betoogde dat de inkomensondersteuning AOW niet als ouderdomspensioen kon worden aangemerkt, en dat hij recht had op de volledige inkomensondersteuning AOW. De Svb verdedigde echter dat de toepassing van de verordening juist was. De Raad overwoog dat de inkomensondersteuning AOW als pensioen moet worden beschouwd voor de toepassing van de verordening en dat de Svb terecht artikel 52 had toegepast. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

16/1093 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 december 2015, 15/3385 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], België (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 3 november 2017
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2017. Appellant is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door K. van Ingen en drs. A. Slovacek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft van zijn geboorte tot en met mei 1967 in Nederland gewoond en vanaf
16 september 1962 ook gewerkt. Daarna heeft hij in België gewoond en tot zijn pensioen gewerkt.
1.2.
De Svb heeft aan appellant met ingang van januari 2012 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend ter hoogte van 12% van het maximale pensioen voor een alleenstaande. Daarbij is overwogen dat appellant afgerond
44 jaar niet verzekerd is geweest voor de AOW.
1.3.
In oktober 2013 is aan appellant daarnaast met terugwerkende kracht tot en met januari 2012 een Koopkrachttegemoetkoming Oudere Belastingplichtigen (tegemoetkoming KOB) ten bedrage van € 25,16 bruto per maand toegekend.
1.4.
Bij besluit van 23 december 2014 heeft de Svb appellant bericht dat de tegemoetkoming KOB per 1 januari 2015 wordt vervangen door de inkomensondersteuning AOW, die afhankelijk is van het aantal jaren dat men AOW-pensioen heeft opgebouwd. Appellant zal daarom 12% van de maximale inkomensondersteuning van € 25,35 ontvangen, dat wil zeggen € 3,04 bruto per maand.
1.5.
Appellants bezwaar tegen het besluit van 23 december 2014 is bij beslissing op bezwaar van 20 april 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak appellants beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft ook in hoger beroep aangevoerd dat Verordening (EG) nr. 883/2004
(Vo 883/2004) niet juist is toegepast. Ten onrechte is toepassing gegeven aan artikel 52 van die verordening. De inkomensondersteuning AOW kan niet worden aangemerkt als ouderdomspensioen, zodat daarop hoofdstuk 5 van Vo 883/2004 niet van toepassing is. Op grond van artikel 6 van deze verordening meent appellant recht te hebben op de volledige inkomensondersteuning AOW.
3.2.
De Svb heeft zich op het standpunt gesteld dat op juiste wijze toepassing is gegeven aan Vo 883/2004.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1.
Artikel 1, aanhef en onder w, van Vo 883/2004 luidt als volgt.
“Voor de toepassing van deze verordening:
w. omvat de term ‘pensioen’ tevens renten, als afkoopsom uitgekeerde bedragen die in de plaats daarvan kunnen treden en terugstortingen van premies of bijdragen, alsmede, behoudens het bepaalde in titel III, verhogingen in verband met aanpassing aan het loon- of prijsniveau of aanvullende uitkeringen”.
4.2.
De inkomensondersteuning AOW is een aanvullende uitkering bij het AOW-pensioen en moet voor de toepassing van Vo 883/2004 dus als pensioen worden beschouwd. Hoofdstuk 5 van titel III van deze verordening, getiteld Ouderdoms- en nabestaandenpensioenen, is van toepassing en de hoogte van de inkomensondersteuning AOW moet volgens het tot dit hoofdstuk behorende artikel 52 van deze verordening worden vastgesteld. De Svb heeft dus terecht toepassing gegeven aan dit artikel. Dat dit tot een onjuiste vaststelling van de inkomensondersteuning AOW heeft geleid, is gesteld noch gebleken.
4.3.
Aan het in 4.2 overwogene doet niet af dat de inkomensondersteuning AOW voor de toepassing van de Nederlandse regelgeving niet als ouderdomspensioen wordt aangemerkt. Evenmin is hier van belang een e-mail van de adviesdienst Uw Europa – Advies aan appellant, waarin is gesteld dat de inkomensondersteuning AOW geen ouderdomspensioen in de zin van Vo 883/2004 is. Zoals in deze mail is opgemerkt, kan dit advies niet worden beschouwd als de mening van een EU-instelling en is dit advies niet bindend. Zoals uit 4.2 blijkt, is het advies onjuist.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en
M.A.H. van Dalen-van Bekkum als leden, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 november 2017.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) L.H.J. van Haarlem

AB