ECLI:NL:CRVB:2017:3826

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 november 2017
Publicatiedatum
3 november 2017
Zaaknummer
16/970 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallen tegemoetkoming KOB en inkomensondersteuning AOW voor in het buitenland wonende AOW-gerechtigden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de tegemoetkoming KOB (Koopkrachttegemoetkoming Oudere Belastingplichtigen) per 1 januari 2015 en de toekenning van inkomensondersteuning AOW aan appellant, die in de Verenigde Staten woont. Appellant ontving eerder een AOW-pensioen met een korting van 70% vanwege niet-verzekerde jaren en daarnaast een tegemoetkoming KOB. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft appellant in 2014 geïnformeerd dat de tegemoetkoming KOB zou vervallen en dat hij recht had op inkomensondersteuning AOW, die lager was dan de eerdere tegemoetkoming. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarop hij in hoger beroep ging. De Centrale Raad overwoog dat de wijziging van de regeling niet in strijd was met het eigendomsrecht zoals vastgelegd in het Eerste Protocol van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, omdat de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid heeft en de wijziging een legitiem doel diende, namelijk het besparen op uitkeringslasten. De Raad bevestigde dat de inmenging in het eigendomsrecht niet disproportioneel was en dat de nieuwe regeling in overeenstemming was met de wetgeving. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

16/970 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 december 2015, 15/1927 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Verenigde Staten van Amerika (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 3 november 2017
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft op 18 augustus 2016 nog een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2017. Appellant heeft daaraan door middel van een televerbinding deelgenomen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door K. van Ingen en mr. drs. A. Slovacek.

OVERWEGINGEN

1. Aan appellant is, met een besluit van 6 februari 2009, een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend, waarop een korting van 70% wordt toegepast wegens, afgerond, 35 niet verzekerde jaren. Naast dit AOW-pensioen ontving appellant ook een tegemoetkoming AOW, later gewijzigd in een tegemoetkoming KOB (Koopkrachttegemoetkoming Oudere Belastingplichtigen) gebaseerd op de Regeling koopkrachttegemoetkoming niet-KOB-gerechtigden met een AOW-pensioen (Regeling tegemoetkoming KOB). Deze tegemoetkoming KOB was een vast bedrag per maand, van laatstelijk € 25,12. Met een besluit van 23 december 2014 heeft de Svb appellant laten weten dat de tegemoetkoming KOB per 1 januari 2015 vervalt en dat aan hem per die datum een inkomensondersteuning AOW wordt toegekend. De hoogte van deze inkomensondersteuning AOW is afhankelijk van het aantal verzekerde jaren voor de AOW. Voor appellant houdt dit in dat hij recht heeft op € 7,61 bruto per maand. In een besluit van 9 maart 2015 (bestreden besluit) is het bezwaar hiertegen ongegrond verklaard.
2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank geeft noch de wijze van totstandkoming van de inkomensondersteuning AOW, noch artikel 5 van het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika (NAV), noch artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (Eerste Protocol) aanleiding het bestreden besluit voor onjuist te houden.
3. In hoger beroep heeft appellant zich om verschillende redenen tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Die zullen hieronder nader besproken worden.
Juridisch kader
4.1.
Op 1 januari 2006 is in werking getreden artikel 33b van de AOW. Dit artikel regelde dat iedereen die een AOW-pensioen ontving, recht had op een tegemoetkoming AOW. Deze tegemoetkoming AOW was, volgens de wetgever, nodig omdat de koopkracht van een bepaalde groep van AOW-gerechtigden door de uitwerking van de Nederlandse fiscale regelgeving was achtergebleven. De tegemoetkoming AOW was een vast bedrag per maand, dat tegelijk met het AOW-pensioen werd uitbetaald. Omdat als gevolg van deze regeling ook AOW-gerechtigden in het buitenland, die in principe geen financiële gevolgen hadden ondervonden van Nederlandse fiscale regelingen, de tegemoetkoming AOW ontvingen, is de tegemoetkoming AOW met ingang van 1 juni 2011 vervangen door de tegemoetkoming KOB, gebaseerd op de Wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen (Wet MKOB). Ook deze tegemoetkoming KOB was een vast bedrag per maand, dat eveneens tegelijk met het AOW-pensioen werd uitbetaald. Om voor de tegemoetkoming KOB in aanmerking te komen, diende de betrokkene in Nederland te wonen, of diende 90% van het wereldinkomen van betrokkene in Nederland aan de belastingheffing onderworpen te zijn. Als gevolg van deze regeling ontvingen met name AOW-gerechtigden woonachtig buiten Nederland geen tegemoetkoming KOB meer. De rechtbank Haarlem heeft in een aantal uitspraken van 3 april 2012 (onder andere ECLI:NL:RBHAA:2012:BW0665) geoordeeld dat de tegemoetkoming KOB een uitkering in verband met ouderdom was. Voor zover het toepasselijk verdragsregime de export van een ouderdomspensioen voorschreef, diende dit ook de tegemoetkoming KOB te omvatten. Ter uitvoering van deze uitspraken heeft de wetgever per 1 oktober 2013 de Regeling tegemoetkoming KOB vastgesteld. Op grond hiervan kregen AOW-gerechtigden die daarvóór geen recht hadden op een tegemoetkoming, met terugwerkende kracht tot 1 juni 2011, alsnog een tegemoetkoming die in hoogte en overige voorwaarden gelijk was aan de tegemoetkoming KOB.
4.2.
Met een besluit van 27 juni 2014, Staatsblad 2014, 242, in werking getreden op 1 januari 2015, is het bedrag dat als tegemoetkoming KOB werd verstrekt, op € 0,00 gesteld. Met een Regeling van 30 juni 2014, nr. 2014-0000087630, is de Tijdelijke regeling inkomensondersteuning AOW-pensioengerechtigden (Tijdelijke regeling) tot stand gebracht. Hierin is geregeld dat per 1 januari 2015 aan AOW-gerechtigden een tegemoetkoming wordt toegekend van € 25,12 per maand. Op dit bedrag wordt een korting toegepast voor niet verzekerde jaren.
4.3.
Per 1 februari 2015 is ten slotte in werking getreden de Wet van 28 januari 2015. In deze wet is neergelegd dat aan de AOW wordt toegevoegd artikel 33a, waarin wordt geregeld dat een AOW-gerechtigde een maandelijkse tegemoetkoming (Inkomensondersteuning AOW) ontvangt, waarvan de hoogte afhankelijk is van het aantal opgebouwde jaren. De Wet MKOB wordt met deze wet ingetrokken.
5. De Raad overweegt het volgende.
Artikel 1 van het Eerste Protocol
5.1.1.
Partijen zijn het erover eens dat de tegemoetkoming KOB aangemerkt dient te worden als eigendom in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol. Nu de hoogte van de inkomensondersteuning AOW van appellant lager is dan die van de tegemoetkoming KOB die hij eerder ontving, is sprake van inmenging in het eigendomsrecht als bedoeld in dit artikel. Appellant bestrijdt dat deze inmenging bij wet is geschied. In zijn visie omvat de in de Wet MKOB opgenomen bevoegdheid om bij lagere regeling het bedrag van de tegemoetkoming KOB vast te stellen, niet de bevoegdheid om deze op nihil te stellen.
5.1.2.
Artikel 3 van de Wet MKOB luidde als volgt:
“De binnenlandse of buitenlandse belastingplichtige die de leeftijd heeft bereikt waarop recht kan ontstaan op de ouderenkorting, heeft recht op een tegemoetkoming. Bij algemene maatregel van bestuur wordt de hoogte van de tegemoetkoming vastgesteld en kan worden bepaald in welke gevallen voor het vaststellen van het recht op tegemoetkoming een ander tijdvak in aanmerking wordt genomen dan het kalenderjaar van het recht op tegemoetkoming.”
De hoogte van de tegemoetkoming KOB is per 1 januari 2015 vastgesteld op € 0,00. Met de Tijdelijke regeling is vastgesteld dat AOW-gerechtigden, mits werd voldaan aan de voorwaarden, met ingang van 1 januari 2015 recht hadden op een tijdelijke Inkomensondersteuning AOW. Betwijfeld kan worden of een nihilstelling bij algemene maatregel van bestuur zonder vervangende prestatie in overeenstemming zou zijn met
artikel 3 van de Wet MKOB, aangezien dan het wettelijk voorziene recht op een tegemoetkoming in de kern zou worden aangetast. Van een situatie waarin het recht in de kern wordt aangetast, is echter geen sprake. Tegelijk met de nihilstelling is immers de Tijdelijke regeling in werking getreden, die voorzag in de toekenning van een vervangende, zij het lagere, tegemoetkoming aan appellant. Door de nihilstelling onder toekenning van een (lagere) vervangende prestatie is de regelgever de hem bij artikel 3 van de Wet MKOB verleende bevoegdheid niet te buiten gegaan. Er zijn dan ook geen termen aanwezig om te concluderen dat de inmenging in het eigendomsrecht per 1 januari 2015 niet bij wet was geregeld.
5.1.3.
Appellant heeft verder gesteld dat de inmenging in het eigendomsrecht niet in het algemeen belang is geschied en niet proportioneel is. In dit verband moet in de eerste plaats worden vastgesteld dat volgens vaste rechtspraak aan de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toekomt, zowel om de doelstellingen van sociaaleconomisch beleid te bepalen, als om de middelen te kiezen waarmee hij die doelstellingen wenst te verwezenlijken.
5.1.4.
Uit de parlementaire stukken blijkt dat de wetgever tot de afschaffing van de tegemoetkoming KOB en het op een andere wijze vaststellen van de hoogte van de inkomensondersteuning AOW heeft besloten wegens, onder andere, noodzakelijk geachte besparing op de uitkeringslasten (TK 2013-2014, 29389, nr. 74, pag. 2). Er kan niet gezegd worden dat het streven naar bezuinigingen niet in het algemeen belang geschiedt. Er is dan ook sprake van een legitiem doel.
5.1.5.
Appellant heeft verder gesteld dat de intrekking van de tegemoetkoming KOB onder toekenning van de lagere inkomensondersteuning AOW niet in een redelijke verhouding staat tot het nagestreefde doel. Hij heeft hiervoor aangevoerd dat AOW-gerechtigden die buiten Nederland wonen, verhoudingsgewijze veel meer bijdragen aan de bezuiniging dan in Nederland wonende AOW-gerechtigden.
5.1.6.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn stelling dat het gekozen middel niet in een redelijke verhouding staat tot het nagestreefde doel. In dit verband is van belang dat de oorspronkelijke reden voor een nadere tegemoetkoming aan AOW-gerechtigden was, dat de koopkracht van (een deel van) deze groep personen als gevolg van de Nederlandse fiscale regelgeving niet langer op het gewenste peil was. Weliswaar werd de tegemoetkoming in 2005 aan iedere AOW-gerechtigde toegekend, maar daarmee kwam zij ook ten goede aan personen die, omdat zij buiten Nederland woonden, niet onder de Nederlandse fiscale regelgeving vielen en derhalve de financiële gevolgen van de inrichting van de Nederlandse fiscale regelgeving niet zelf ondervonden. Hoewel kan worden aangenomen dat in het buitenland wonende AOW-gerechtigden verhoudingsgewijs zwaarder worden getroffen dan in Nederland wonende AOW-gerechtigden, kan niet uit het oog worden verloren dat van de eerste groep vooral personen deel uitmaken die niet tot de primaire doelgroep van de tegemoetkoming behoorden.
5.1.7.
Verder is van belang dat de tegemoetkoming niet een primaire, door verzekerde jaren, opgebouwde inkomensbron vormt, doch slechts een relatief geringe aanvulling hierop. Door voor de berekening van deze aanvulling aan te sluiten bij het aantal verzekerde jaren, wordt een evenwichtiger verhouding bereikt tussen de basisprestatie (het opgebouwde
AOW-pensioen) en de aanvulling hierop. Er kan niet worden gezegd dat de wetgever door de keuze voor dit middel om het legitieme bezuinigingsdoel te bereiken, de ruime grenzen van zijn beoordelingsvrijheid heeft overschreden.
5.1.8.
Voorts moet worden vastgesteld dat al in juni 2014 de regeling tot stand is gekomen op grond waarvan de tegemoetkoming KOB per 1 januari 2015 op € 0,00 is gesteld en tevens de Tijdelijke regeling is gepubliceerd. Uit de stukken blijkt dat de Svb appellant in juli 2014 over de gevolgen van deze regelingen heeft geïnformeerd. Appellant heeft dus ongeveer een half jaar de tijd gehad zich op deze nieuwe (inkomens)situatie in te stellen.
5.1.9.
Ten slotte is gesteld noch gebleken dat op appellant als gevolg van de onderhavige wetswijziging een onevenredige individuele last is komen te rusten.
5.1.10.
Uit 5.1.1 tot en met 5.1.9 volgt dat in deze situatie geen sprake is van een schending van artikel 1 van het Eerste Protocol.
Artikel 5, eerste lid, van het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika (NAV)
5.2.1.
Dit lid luidt als volgt:
“Tenzij in dit Verdrag anders is bepaald, zijn de bepalingen in de wetten van een Verdragsluitende Staat die de betaling van invaliditeitspensioenen, ouderdomspensioenen of pensioenen voor nagelaten betrekkingen beperken uitsluitend op grond van het feit dat een persoon niet op het grondgebied van die Verdragsluitende Staat woont of niet op dit grondgebied aanwezig is, niet van toepassing op personen die wonen op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Staat.”
5.2.2.
Deze bepaling verbiedt een direct of daarmee gelijk te stellen onderscheid naar woonplaats. In dit geding is geen sprake van een direct onderscheid naar woonplaats. Bepalend voor de hoogte van de Inkomensondersteuning AOW is het aantal verzekerde jaren in Nederland. Dat uit de stukken blijkt dat aanzienlijk meer personen met een AOW-pensioen woonachtig buiten Nederland een lagere tegemoetkoming krijgen dan daarvoor, leidt niet tot een ander oordeel. Een dergelijk onderscheid kan niet aangemerkt worden als een direct of daarmee gelijk te stellen onderscheid naar woonplaats.
5.3.
Uit 5.1.1 tot en met 5.2.2 vloeit voort dat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en
M.A.H. van Dalen-van Bekkum als leden, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 november 2017.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) L.H.J. van Haarlem

AB