ECLI:NL:CRVB:2017:3797

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 november 2017
Publicatiedatum
2 november 2017
Zaaknummer
16-5331 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van erkenning als burger-oorlogsslachtoffer op basis van nieuwe feiten

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1933, een verzoek ingediend om herziening van een eerdere afwijzing van zijn aanvraag om erkend te worden als burger-oorlogsslachtoffer op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De oorspronkelijke aanvraag werd in 2004 afgewezen omdat niet was aangetoond dat appellant was getroffen door oorlogsgeweld. Appellant heeft in 2015 verzocht om herziening, waarbij hij verwees naar de ervaringen van een overleden persoon, [S.], met wie hij dwangarbeid heeft verricht. De Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerder in deze zaak, heeft het verzoek afgewezen, stellende dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de eerdere afwijzing konden onderbouwen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de door appellant aangedragen informatie niet voldoende was om de eerdere beslissing te herzien. De Raad heeft vastgesteld dat het raadplegen van de dossiers van [S.] niet leidde tot de bevestiging van de door appellant gestelde dwangarbeid of mishandeling. De Raad benadrukt dat voor erkenning als slachtoffer van oorlogsgeweld objectieve bevestiging van betrokkenheid bij dat geweld vereist is. De Raad heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij het besluit van verweerder om niet tot herziening over te gaan werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

16/5331 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
Datum uitspraak: 2 november 2017
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 22 juli 2016, kenmerk BZ01979096 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen
burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2017. Daar is appellant verschenen, bijgestaan door drs. T.E.W. Boiten, werkzaam bij de Stichting Pelita. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1933, heeft in 2003 bij verweerder een aanvraag ingediend om te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo en als zodanig in aanmerking te worden gebracht voor onder meer een toeslag als bedoeld in artikel 19 van de Wubo. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen bij besluit van 5 april 2004, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 30 juni 2004, op de grond dat niet is gebleken dat appellant is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wubo. Hierbij is in aanmerking genomen dat de gestelde vlucht naar de bergen niet vanuit een levensbedreigende situatie dan wel onder levensbedreigende omstandigheden heeft plaatsgevonden en dat een directe betrokkenheid bij bombardementen niet is komen vast te staan. Verder is overwogen dat de tewerkstelling van appellant niet gepaard is gegaan met een gedwongen verblijf buitenshuis en dat van het geslagen worden door een Japanse bewaker tijdens die tewerkstelling onvoldoende bevestiging is verkregen. Het tegen het besluit van 30 juni 2004 ingediende beroep is door de Raad ongegrond verklaard bij uitspraak van 12 mei 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT5553.
1.2.
In september 2015 heeft appellant verzocht de eerdere afwijzing te herzien. Ter bevestiging van zijn oorlogservaringen heeft hij verwezen naar de in 1999 overleden
[S.] met wie hij dwangarbeid heeft moeten verrichten. Appellant heeft verzocht de gegevens van [S.] bij de beoordeling van zijn hernieuwde aanvraag te betrekken. Bij besluit van 18 maart 2016, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder dat verzoek afgewezen - kort gezegd - op de grond dat niet is gebleken van relevante nieuwe feiten of gegevens die aanleiding geven de eerdere afwijzing te herzien.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
2.1.
Op grond van artikel 61, derde lid, van de Wubo is verweerder bevoegd op daartoe door de belanghebbende gedane aanvraag een door hem gegeven beschikking in het voordeel van de bij die beschikking betrokkene te herzien. Gelet op het karakter van deze discretionaire bevoegdheid, kan de Raad het bestreden besluit slechts met terughoudendheid toetsen. Daarbij staat centraal of betrokkene feiten of omstandigheden in het geding heeft gebracht die verweerder bij het nemen van het eerdere besluit niet bekend waren en die dit besluit in een zodanig nieuw licht plaatsen dat verweerder daarin aanleiding had moeten vinden om tot herziening over te gaan.
2.2.
Zulke feiten en omstandigheden zijn niet naar voren gekomen. Het raadplegen van de dossiers van [S.] heeft niet kunnen leiden tot de benodigde bevestiging van de door appellant gestelde dwangarbeid of mishandeling. Appellant wordt in de stukken niet genoemd. Verder is niets vermeld over een mishandeling van een persoon, anders dan van [S.] zelf. Overigens hebben de ervaringen van [S.] in het Japanse kazernekamp Air Besar en zijn mishandeling niet geleid tot een erkenning op grond van de Wubo dan wel de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945.
2.3.
Het besluit van verweerder om niet tot herziening over te gaan kan de terughoudende toets van de Raad dan ook doorstaan. Daarmee is zeker niet miskend dat appellant moeilijke omstandigheden heeft ervaren, maar voor een erkenning als getroffene door oorlogsgeweld als bedoeld in de Wubo is enige (objectieve) bevestiging van een (persoonlijke) directe betrokkenheid bij dat oorlogsgeweld vereist. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 november 2017.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) L.V. van Donk

HD