ECLI:NL:CRVB:2017:3788

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 oktober 2017
Publicatiedatum
2 november 2017
Zaaknummer
16/6165 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassen van de kostendelersnorm op bijstand van een meervoudig gehandicapt persoon die samenwoont met meerdere personen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, een meervoudig gehandicapt persoon, ontving bijstand op basis van de Participatiewet (PW) en woonde samen met zijn ouders en zussen. Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg had de bijstand van appellant verlaagd op basis van de kostendelersnorm, omdat hij de woning deelde met meerdere kostendelers. Appellant stelde dat deze verlaging onbillijk was, gezien zijn zorgbehoefte en de kosten die hij maakte voor zijn verzorging.

De Raad overwoog dat de kostendelersnorm, ingevoerd met de PW, beoogt rekening te houden met de voordelen van het delen van kosten in een gezamenlijke woning. De Raad bevestigde dat de wetgever met deze norm ook rekening heeft gehouden met situaties waarin zorgbehoevendheid aanwezig is. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het college de kostendelersnorm correct had toegepast en dat er geen grond was voor afwijking van deze norm, zelfs niet in het geval van appellant.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Het verzoek van appellant om schadevergoeding werd afgewezen, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.6165 PW

Datum uitspraak: 31 oktober 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 11 augustus 2016, 16/1414 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.E.F. Bredo, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek om vergoeding van schade ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2017. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M.H.H. Ligtenberg.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande. Appellant heeft zijn hoofdverblijf in dezelfde woning als zijn ouders en zussen.
1.2.
Bij besluit van 11 juni 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 4 februari 2016 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellant per 1 juli 2015 met toepassing van artikel 22a, eerste lid, van de PW verlaagd tot € 490,22 per maand, zijnde 35,7% van de norm voor gehuwden. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat appellant de woning deelt met zes kostendelers en geoordeeld dat ook in een situatie van zorgbehoevendheid de kostendelersnorm van toepassing is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij zich in een uitzonderlijke situatie bevindt. Hij is meervoudig gehandicapt en zorgbehoevend. Appellant is voor zijn verzorging afhankelijk van zijn ouders en zijn zussen. De kosten voor zijn verzorging verhouden zich niet tot de hoogte van de bijstand. Toepassing van artikel 22a, eerste lid, van de PW leidt in zijn geval daarom tot een onbillijkheid van overwegende aard, zodat het college daarvan moet afwijken. Het college moet met toepassing van artikel 18, eerste lid, van de PW de bijstand afstemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van appellant, en dus verhogen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met ingang van 1 januari 2015 is de PW in de plaats gekomen van de Wet werk en bijstand en is met artikel 22a van de PW de “kostendelersnorm” ingevoerd. In deze zaak is van toepassing de tekst van deze bepaling zoals die luidde tot 1 januari 2016. Volgens het eerste lid van deze bepaling is, indien de belanghebbende met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft, de norm per kalendermaand voor de belanghebbende, behoudens de uitzonderingssituaties zoals genoemd in het derde en vierde lid:
((40% + A × 30%) / A) × B
Hierbij staat A voor het totaal aantal meerderjarige personen dat in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft en B voor de rekennorm als bedoeld in het tweede lid.
4.2.
Zoals de Raad in zijn uitspraak van 1 november 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:3871) heeft overwogen, heeft de wetgever met de introductie van de kostendelersnorm beoogd dat bij de vaststelling van de toepasselijke bijstandsnorm direct rekening wordt gehouden met de voordelen van het kunnen delen van de kosten met één of meer personen die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben. Dat in de bijstandswetgeving met die voordelen rekening wordt gehouden is niet nieuw. De bijstandssystematiek tot de invoering van de kostendelersnorm ging er ook al van uit dat personen met een hoofdverblijf in dezelfde woning kosten met elkaar kunnen delen. De bij de uitvoering van de bijstandswetgeving betrokken bestuursorganen hadden tot de inwerkingtreding van de PW in een dergelijke situatie de plicht om overeenkomstig een daartoe vastgestelde verordening de bijstandsuitkering aan te passen door het al dan niet toekennen van een toeslag op, of het toepassen van een verlaging van, de toepasselijke bijstandsnorm. Hierbij werd echter geen rekening gehouden met het aantal kostendelende medebewoners binnen een woning, terwijl de mate waarin de gemiddelde kosten per persoon dalen door het hoofdverblijf te houden in dezelfde woning, wel afhankelijk is van het aantal in de woning verblijvende personen met wie de kosten kunnen worden gedeeld. Met de invoering van de kostendelersnorm heeft de wetgever rekening willen houden met de schaalvoordelen, die groter zijn naarmate er meer kostendelende medebewoners zijn. De wetgever heeft dit rechtstreeks in de toepasselijke bijstandsnorm tot uitdrukking willen laten komen. Bij toepassing van de kostendelersnorm speelt de aard van het inkomen van elk van de kostendelende medebewoners geen rol. Evenmin is relevant de vraag of die medebewoners de kosten feitelijk delen en of elk van hen daadwerkelijk bijdraagt in die kosten. Voorts heeft de wetgever nadrukkelijk overwogen dat de voordelen waarmee de kostendelersnorm rekening houdt, los staan van de redenen waarom men de woning deelt.
4.3.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het college terecht het dwingendrechtelijke artikel 22a, eerste lid, van de PW heeft toegepast. In zijn uitspraak van
1 november 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:3869) heeft de Raad geoordeeld dat de PW geen grondslag biedt voor afwijking van de kostendelersnorm op de grond dat toepassing ervan leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Bovendien heeft de wetgever, zoals blijkt uit 4.2, nadrukkelijk overwogen dat de voordelen van het kunnen delen van de kosten met woningdelers los staan van de redenen waarom men de woning deelt. Daarbij heeft de wetgever er bewust voor gekozen om de kostendelersnorm ook van toepassing te laten zijn op personen die hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben als een bloedverwant in de eerste of tweede graad en waarbij sprake is van een zorgbehoefte (Kamerstukken II 2013/14, 33 801, nr. 19, blz. 15-16). Dat appellant voor zijn verzorging afhankelijk is van zijn ouders en zussen kan er daarom op zichzelf niet toe leiden dat het college met toepassing van artikel 18, eerste lid, van de PW van de kostendelersnorm afwijkt. Het college heeft terecht opgemerkt dat appellant voor de kosten verband houdend met zijn medische situatie een beroep kon doen op de daarvoor bestemde wettelijke regelingen. Voor zover appellant stelt dat hij noodzakelijke kosten heeft die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden dient de vraag of hiervoor aan appellant (bijzondere) bijstand kan worden verstrekt te worden beantwoord aan de hand van artikel 35 van de PW op basis van een daartoe strekkende aanvraag van appellanten.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor veroordeling tot vergoeding van schade is daarom geen grond. Het verzoek daartoe van appellant moet daarom worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2017.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) J. Tuit

HD