ECLI:NL:CRVB:2017:377

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 januari 2017
Publicatiedatum
1 februari 2017
Zaaknummer
16/3675 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsverlening op basis van zelfstandigheid als marktkoopman

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. De appellant, een zelfstandig marktkoopman, had op 9 oktober 2015 een aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet (PW) ingediend. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft deze aanvraag op 20 oktober 2015 afgewezen, omdat de appellant als zelfstandige werd aangemerkt op basis van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). De appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij minder dan 1.225 uur per jaar als zelfstandige werkt en dat hij ten onrechte als zelfstandige is aangemerkt.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant in 2015 zelfstandigenaftrek heeft geclaimd, maar dat dit onterecht was. Uit de bijlage bij de aangifte inkomstenbelasting bleek dat de appellant in dat jaar € 2.845,- aan kraamhuur had betaald, wat impliceert dat hij op 277 dagen een marktkraam had gehuurd. Gezien zijn eigen opgave dat hij per werkdag 7,5 uur op de markt staat, heeft hij in 2015 meer dan 1.225 uur gewerkt. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt en heeft de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter bevestigd. Tevens is het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van C.A.E. Bon als griffier.

Uitspraak

16/3675 PW
Datum uitspraak: 31 januari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 26 april 2016, 16/1080 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T.A. Vetter, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek om vergoeding van schade ingediend.
Het college heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2016. Namens appellant is
mr. Vetter verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. S.S. Kisoentewari.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 9 oktober 2015 heeft appellant een aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet (PW) ingediend. Op het aanvraagformulier heeft appellant vermeld dat hij
21 uur per week als zelfstandig marktkoopman werkt en dat hij daarmee onvoldoende inkomsten kan genereren om in zijn levensonderhoud te voorzien.
1.2.
Bij besluit van 20 oktober 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 22 januari 2016 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag om bijstand afgewezen. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant als zelfstandige in de zin van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) moet worden aangemerkt, omdat hij per jaar meer dan 1.225 uur op de markt werkt. Om die reden heeft appellant geen recht op bijstand op grond van de PW.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij heeft appellant aangevoerd dat hij per jaar minder dan 1.225 uur als zelfstandige werkzaamheden verricht en dus door het college ten onrechte is aangemerkt als zelfstandige in de zin van het Bbz 2004. Appellant heeft erop gewezen dat hij in 2015 bij de aangifte inkomstenbelasting weliswaar zelfstandigenaftrek heeft geclaimd, maar dat dit ten onrechte is geschied.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Vast staat dat appellant voor het belastingjaar 2015 zelfstandigenaftrek heeft geclaimd. Het betoog van appellant dat dit onrechte is geschied, mist feitelijke grondslag. Uit de bijlage bij de aangifte inkomstenbelasting 2015 blijkt namelijk dat appellant heeft opgegeven dat hij dat jaar in totaal € 2.845,- heeft betaald aan kraamhuur. In aanmerking genomen dat uit de door appellant in bezwaar overgelegde nota’s blijkt dat de huur van een marktkraam € 10,25 per dag bedraagt, kan worden geconcludeerd dat appellant in 2015 op 277 dagen een marktkraam heeft gehuurd. Uitgaande van de eigen opgave van appellant dat hij per werkdag 7,5 uur op de markt staat, heeft hij in 2015 ruimschoots meer dan 1.225 uur als zelfstandige gewerkt. Reeds om die reden slaagt het hoger beroep niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd en het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade moet worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van C.A.E. Bon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2017.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) C.A.E. Bon

HD