ECLI:NL:CRVB:2017:3741

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 oktober 2017
Publicatiedatum
1 november 2017
Zaaknummer
17/4889 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende Wmo 2015

In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Den Haag, waarbij zijn verzoeken om een voorlopige voorziening zijn afgewezen. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor een vergoeding van verhuis- en inrichtingskosten op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De Centrale Raad van Beroep heeft op 18 oktober 2017 uitspraak gedaan op de verzoeken om voorlopige voorzieningen. Verzoeker stelde dat hij een spoedeisend belang had bij de toekenning van de verhuiskostenvergoeding en de isolatie van de gangkast waarin zijn boiler staat. Hij gaf aan dat hij financieel in de problemen zat en dat het lawaai van de boiler zijn slaap verstoorde.

De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van een spoedeisend belang. De verhuiskostenvergoeding was niet noodzakelijk voor de verhuizing, aangezien deze al had plaatsgevonden en de kosten door familie waren gedekt. Bovendien had verzoeker al bijzondere bijstand ontvangen voor griffierechten in andere procedures. Wat betreft de isolatie van de gangkast, was er geen medische onderbouwing voor de noodzaak van isolatie en was het niet duidelijk waarom verzoeker geen alternatieve oplossingen kon vinden voor het geluid.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding was voor het treffen van enige voorlopige voorziening en heeft de verzoeken afgewezen. Tevens heeft de voorzieningenrechter opgemerkt dat het verstandig zou zijn voor verzoeker om hulp te zoeken bij zijn huisarts voor zijn psychische klachten en dat hij kosteloos begeleiding kan krijgen van de gemeente Den Haag.

Uitspraak

17/4889 WMO 2015-VV en 17/6141 WMO 2015-VV
Datum uitspraak: 18 oktober 2017
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op de verzoeken om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 31 mei 2017 (met de nummers 16/3656, 16/5585, 16/7870, 16/8065, 16/9226 en 16/9419) en van 24 augustus 2017 (met het nummer 17/222). Verder heeft verzoeker twee verzoeken om een voorlopige voorziening gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2017. Verzoeker is na voorafgaand bericht niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A. Bogaards.

OVERWEGINGEN

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Verzoeker heeft tot 1 maart 2016 gewoond in een portiekwoning aan de [adres 1] .
1.2.
Verzoeker heeft op 18 februari 2016 bij het college een aanvraag ingediend voor een vergoeding van verhuis- en inrichtingskosten op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Op 19 februari 2016 heeft verzoeker het college gevraagd om een spoedbetaling van € 3.000,- omdat hij per 1 maart 2016 verhuist naar een woning aan de [adres 2] .
1.3.
Het college heeft de aanvraag afgewezen in een besluit van 28 april 2016. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.4.
Het college heeft het bezwaar in een besluit van 30 augustus 2016 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat uit onderzoek door de gemeente niet is gebleken van zodanige hinder bij het wonen dat een verhuizing noodzakelijk was.
1.5.
Op 2 juni 2016 heeft verzoeker een zogenaamde Wmo-melding gedaan. Vervolgens heeft op 12 juli 2016 een huisbezoek bij verzoeker plaatsgevonden. Verzoeker heeft het college toen onder meer verzocht de gangkast, waar zijn boiler in staat, te isoleren. De boiler maakt volgens verzoeker veel geluid, waardoor hij slecht slaapt.
1.6.
Het college heeft bij besluit van 29 juli 2016 de door verzoeker ingediende aanvraag voor isolatie van de gangkast afgewezen. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.7.
Het college heeft het bezwaar in een besluit van 12 december 2016 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat isolatie van de boilerkast als algemeen gebruikelijk moet worden aangemerkt. Hiervoor kan geen compensatie vanuit de Wmo 2015 worden gegeven.
2. De rechtbank heeft in haar (mondelinge) uitspraak van 31 mei 2017 onder meer het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. In haar uitspraak van 24 augustus 2017 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard.
3.Verzoeker heeft twee verzoeken om een voorlopige voorziening ingediend, stellende dat hij een spoedeisend belang heeft. Het eerste verzoek heeft betrekking op de verhuiskostenvergoeding. Verzoeker stelt dat hij per direct de verhuiskostenvergoeding nodig heeft omdat hij financieel niet meer rond kan komen. Dat komt ook omdat hij veel gerechtelijke procedures voert waarvoor hij steeds griffierechten moet betalen. Het tweede verzoek ziet op de isolatie van de gangkast waarin de boiler staat. Verzoeker stelt dit per direct nodig te hebben, omdat hij niet kan slapen van het lawaai dat de boiler in de gangkast maakt en omdat hij van het slaapgebrek ziek wordt. Verzoeker heeft te kennen gegeven niet naar de zitting te komen, omdat hij het niet juist vindt dat hij voor de nu voorliggende zaken op twee data, namelijk op 4 en 5 oktober 2017, is uitgenodigd. Verder heeft verzoeker te kennen gegeven het onjuist te vinden dat buiten zijn aanwezigheid al een eerdere zitting heeft plaatsgevonden over zijn zaak over de verhuiskostenvergoeding
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Om te beginnen het volgende. De veronderstelling van verzoeker dat hij voor twee verschillende data is uitgenodigd, is niet juist. Verzoeker is voor beide zaken uitgenodigd voor de zitting van 4 oktober 2017. Ook is het niet zo dat een eerdere inhoudelijke behandeling van de zaak over de verhuiskostenvergoeding heeft plaatsgevonden. Toen tijdens de aanvang van de aanvankelijk geplande zitting bleek dat verzoeker de uitnodiging voor die zitting nog niet had ontvangen, heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de zitting geen doorgang kon vinden.
4.2.
Op grond van de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, in verbinding met
artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, als tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.3.
De beantwoording van de vraag of sprake is van onverwijlde spoed spitst zich bij het verzoek om bij wijze van voorlopige voorziening een verhuiskostenvergoeding toe te kennen in het bijzonder toe op de vraag of vanuit financieel oogpunt sprake is van een spoedeisend belang.
4.4.
Verzoeker heeft de verhuiskostenvergoeding niet nodig voor de verhuizing. Deze heeft al plaatsgevonden en de kosten zijn met hulp van familie van verzoeker voldaan. Uit de stellingen van verzoeker blijkt niet dat hij zijn familie op korte termijn moet terugbetalen. Verzoeker wil de verhuiskostenvergoeding vooral gebruiken om de door hem gestelde geldnood op te heffen, die is ontstaan doordat hij veel andere kosten heeft. Verzoeker is niet door het niet verstrekken van een verhuiskostenvergoeding in zijn financiële situatie komen te verkeren. Verzoeker heeft inmiddels een betalingsregeling getroffen met zijn verhuurder. Verder wijst verzoeker op financiële moeilijkheden wegens het feit dat hij vaak griffiegelden moet betalen. Op de zitting is echter gebleken dat verzoeker meerdere malen bijzondere bijstand heeft gekregen van het college voor het voldoen van griffiegelden. Verder staat het hem vrij om in het geval hij een nieuwe procedure bij de bestuursrechter start, een vrijstelling te vragen van de verplichting tot betaling van griffiegeld.
4.5.
Het verzoek om bij wijze van voorlopige voorziening het college op te dragen te voorzien in isolatie van de gangkast wijst de voorzieningenrechter ook af. De stelling van verzoeker dat hij de isolatie van de gangkast per direct nodig heeft, omdat hij anders niet kan slapen en hij van het slaapgebrek ziek wordt, is niet onderbouwd met enig medische stuk. Niet duidelijk is waarom verzoeker geen andere manieren kan vinden om (voor de komende periode) het geluid buiten te sluiten, bijvoorbeeld door het gebruik van oordopjes.
4.6.
Bij beide verzoeken ontbreekt dus een spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb. Daarom bestaat geen aanleiding voor het treffen van enige voorlopige voorziening.
5.
Bij wijze van overweging ten overvloede wil de voorzieningenrechter het volgende opmerken. Het komt de voorzieningenrechter als verstandig voor dat verzoeker zich voor behandeling wendt tot zijn huisarts, waarna een doorverwijzing naar een juiste behandeling van zijn psychische klachten kan plaatsvinden. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter uit de behandeling op de zitting begrepen dat de Sociaal casemanager van de gemeente Den Haag samen met verzoeker een plan van aanpak heeft gemaakt voor de verdere hulpverlening aan hem. Dit plan van aanpak houdt in dat verzoeker in aanmerking komt voor begeleiding. Verzoeker heeft daarop zijn bezorgdheid geuit dat hij voor deze begeleiding een eigen bijdrage moet betalen. Dat is echter niet nodig. Verzoeker kan dus kosteloos van begeleiding gebruik maken. Verzoeker kan samen met zijn begeleider de problematiek waar hij tegenaan loopt bezien en naar goede oplossingen zoeken.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2017.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) L.H.J. van Haarlem

KS