Uitspraak
16.1814 WWB
OVERWEGINGEN
BESLISSING
bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant ontving sinds 12 juni 2012 bijstand, maar de gemeente Groningen heeft vastgesteld dat hij sinds 1 maart 2013 niet op het uitkeringsadres woonde. Dit werd onderbouwd door een verklaring van appellant tijdens een strafrechtelijk verhoor en een huurcontract dat hij had overgelegd. De gemeente heeft de bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken en een bedrag van € 19.501,95 teruggevorderd. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt en is in hoger beroep gegaan.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen de intrekking van de bijstand ongegrond verklaard, maar het beroep tegen de opgelegde boete gegrond verklaard en deze verlaagd. In hoger beroep heeft appellant zich verzet tegen de ongegrondverklaring van de intrekking en de hoogte van de boete. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs was voor de conclusie dat appellant niet op het uitkeringsadres woonde en dat de intrekking van de bijstand terecht was. De Raad heeft ook geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders van Groningen in de proceskosten moest worden veroordeeld, ondanks dat de boete uit coulance was verlaagd.
De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 990,-. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep op 31 oktober 2017.