ECLI:NL:CRVB:2017:3728

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 oktober 2017
Publicatiedatum
31 oktober 2017
Zaaknummer
16/1709 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering militair invaliditeitspensioen wegens onvoldoende bewijs van causaal verband met lawaaiblootstelling tijdens uitzending naar Bosnië

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een militair invaliditeitspensioen aan een appellant die in 1993 als beroepsmilitair naar Bosnië was uitgezonden. De appellant had in 2012 verzocht om een militair invaliditeitspensioen, maar zijn verzoek werd afgewezen op basis van een verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de geconstateerde tinnitus en het gehoorverlies niet in verband konden worden gebracht met de militaire dienst. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen voldoende bewijs was voor een causaal verband tussen het gehoorverlies en de blootstelling aan lawaai tijdens de uitzending. De Raad concludeerde dat de leeftijd van de appellant de hoofdoorzaak van het gehoorverlies was en dat de tinnitus niet kon worden gerelateerd aan de uitzending. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

16/1709 MPW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
2 maart 2016, 15/1656 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Minister van Defensie (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 26 oktober 2017
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2017. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.R.C. Adang. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. W.B. Knook.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is in 1993 als beroepsmilitair uitgezonden geweest naar Bosnië. Bij brief van 12 maart 2012 heeft betrokkene verzocht om een militair invaliditeitspensioen. Naar aanleiding van dit verzoek is een verzekeringsgeneeskundig onderzoek ingesteld. Op verzoek van de verzekeringsarts heeft onderzoek plaatsgevonden door kolonel-arts dr. M.C.J. Aarts, kno-arts (Aarts). Bij besluit van 4 januari 2013 heeft appellant op het verzoek van betrokkene afwijzend beslist. Aan deze afwijzing is ten grondslag gelegd dat onder meer de bij betrokkene geconstateerde tinnitus (oorsuizen) aan het linkeroor en zijn algemeen verminderd gehoor ten gevolge van ouderdomshardhorendheid, geen verband houden met de uitoefening van de militaire dienst.
1.2.
Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 4 januari 2013. In de bezwaarprocedure heeft hij een rapport van klinisch fysicus-audioloog ir. H.A. Reincke (Reincke) overgelegd. Op verzoek van de verzekeringsarts heeft Aarts daarop een reactie gegeven en nog enkele aanvullende vragen beantwoord. Bij besluit van 23 januari 2015 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar tegen het besluit van 4 januari 2013 ongegrond verklaard.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen. De door betrokkene ingeschakelde deskundige Reincke meent, aldus de rechtbank, dat de oorzaak van de tinnitus is gelegen in het hoogfrequente gehoorverlies, dat het meest waarschijnlijk is veroorzaakt door een combinatie van ouderdomsslechthorendheid en lawaaiblootstelling. Vanuit de anamnestische informatie en de audiometrie zijn er volgens Reincke sterke aanwijzingen voor lawaaiblootstelling als oorzaak van het gehoorverlies. Deze conclusies van Reincke zijn volgens de rechtbank niet eenduidig door appellant weerlegd. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat appellant onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij meent dat de tinnitus niet (mede) is veroorzaakt door lawaai.
2.2.
Appellant heeft in hoger beroep, onder verwijzing naar een rapport van verzekeringsarts A.M. Koop, benadrukt dat er op de bij betrokkene gemaakte audiogrammen geen zogeheten “lawaaidips” (in de hoge tonen) zichtbaar zijn, ook niet op de audiogrammen uit 2001 en 2002. Dergelijke lawaaidips worden beschouwd als pathognomonisch (kenmerkend) voor lawaaischade en zijn blijvend op audiogrammen aanwezig. In 2001 en 2002 konden deze dips nog niet zijn “overwoekerd/ingehaald” door ouderdomshardhorendheid, gezien de leeftijd die betrokkene toen had.
2.3.
Betrokkene heeft zich achter de aangevallen uitspraak geschaard. Hij wijt zijn tinnitusklachten aan het geluid van de dagelijkse mortierinslagen waaraan hij in Bosnië heeft blootgestaan.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Bij betrokkene is sprake van gehoorverlies, oplopend in de hoge tonen. Vastgesteld moet allereerst worden dat de gedingstukken geen grondslag bieden voor de conclusie dat dit gehoorverlies in overwegende mate valt terug te voeren op blootstelling aan lawaai gedurende de uitzending naar Bosnië. Aarts meent dat een lawaaicomponent in dienst eventueel in zeer lichte mate aan het gehoorverlies zou kunnen hebben bijgedragen. Audiogrammen met lawaaislechthorendheid, die dit zouden kunnen ondersteunen, ontbreken echter. In ieder geval is de leeftijd volgens Aarts de hoofdoorzaak van het gehoorverlies. Ook het onderzoek van Reincke toont geen overwegend verband aan tussen het gehoorverlies en de blootstelling aan lawaai in Bosnië. De verhouding tussen het gehoorverlies in de hoge tonen en dat in de lage tonen maakt het volgens Reincke wel waarschijnlijk dat lawaaiblootstelling, naast de leeftijd, in zekere mate aan het gehoorverlies heeft bijgedragen. Reincke bevestigt echter dat bewijs hiervoor ontbreekt. In zoverre legt appellant, door te wijzen op het ontbreken van audiogrammen waarop lawaaidips zichtbaar zijn, dus de vinger op de zere plek.
3.2.
Vastgesteld moet verder worden dat de oorzaak van de tinnitusklachten nooit is vastgesteld. Onder de gedingstukken bevinden zich audiologische rapportages uit 2001 en 2002. De oorzaak van de tinnitus is toen niet gevonden. In een rapportage van 25 januari 2001 van kolonel-arts J. Kruit, kno-arts, is sprake van tinnitusklachten links eci, dat wil zeggen door onbekende oorzaak, van cochleaire aard. Een rapportage van 5 juli 2002 van kolonel-arts P.A.A. Struyvenberg, kno-arts, vermeldt dat retro-cochleaire pathologie is uitgesloten. De rapportages van Aarts bieden op dit punt geen nadere aanknopingspunten. Reincke acht het weliswaar aannemelijk dat de tinnitus het gevolg is van het hoogfrequente gehoorverlies, maar ook hiervoor heeft hij geen bewijs gevonden. Zijn conclusie op dit punt berust op het ontbreken van aanknopingspunten voor andere oorzaken, alsmede op het gegeven dat de tinnitusklachten kort na de uitzending naar Bosnië zijn ontstaan. Dat is onvoldoende om van een bewezen verband uit te kunnen gaan.
3.3.
Ter zitting van de Raad heeft betrokkene indringend beschreven hoezeer hij onder de tinnitusklachten lijdt. Tinnitus is op zichzelf beschouwd een lastig te verklaren verschijnsel. Zou het gehoorverlies aantoonbaar in overwegende mate terug te voeren zijn geweest op lawaaiblootstelling tijdens de uitzending, dan had dat nog de mogelijkheid geboden om betrokkene wat betreft de tinnitus het voordeel van de twijfel te geven. Nu het, zoals overwogen onder 3.1, evenwel niet mogelijk is gebleken een overwegend verband tussen het gehoorverlies en de uitzending vast te stellen, heeft appellant terecht geconcludeerd dat ook de tinnitus niet aan de uitzending valt te relateren. De Raad deelt dan ook niet het oordeel van de rechtbank dat op dit punt sprake is van een motiveringsgebrek. De aanname van Reincke dat de tinnitus (mede) is veroorzaakt door lawaai, berust in wezen slechts op veronderstellingen. Appellant heeft daar met juistheid op gewezen. Niet gezegd kan worden dat appellant deze aanname daarmee niet toereikend heeft weerlegd.
3.4.
Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep ongegrond verklaren.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en A. Beuker-Tilstra en
M. Kraefft als leden, in tegenwoordigheid van F. Dinleyici als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2017.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) F. Dinleyici

HD