ECLI:NL:CRVB:2017:3719

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 oktober 2017
Publicatiedatum
27 oktober 2017
Zaaknummer
15/7714 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van geschiktheid voor eigen werk en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die voorheen werkzaam was als medewerker in een rozenkwekerij, had zich ziek gemeld met diverse klachten, waaronder hartklachten en psychische problemen. Na een zorgvuldige beoordeling door verzekeringsartsen, werd vastgesteld dat appellant geschikt was voor zijn eigen werk, wat leidde tot de weigering van de WIA-uitkering. De rechtbank Den Haag had eerder het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hadden verricht en dat er geen aanknopingspunten waren om aan te nemen dat zij onjuiste of onvolledige medische beperkingen hadden vastgesteld. Appellant had in hoger beroep zijn eerdere gronden herhaald en voerde aan dat er meer beperkingen aangenomen hadden moeten worden voor zijn linkerhand en psychische klachten. De Raad concludeerde echter dat de aangenomen beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) adequaat waren en dat appellant in staat was zijn eigen werk te verrichten. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv de WIA-uitkering terecht had geweigerd, aangezien appellant geschikt werd geacht voor zijn eigen werk, ondanks het faillissement van zijn werkgever.

Uitspraak

15/7714 WIA
Datum uitspraak: 27 oktober 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
9 oktober 2015, 15/3402 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.M.M. Brouwer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Brouwer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J.F. Bär.

OVERWEGINGEN

1. Appellant heeft laatstelijk voor 38 uur per week als medewerker rozenkwekerij gewerkt. Appellant was werkloos en heeft zich op 12 november 2012 ziek gemeld met hartklachten, linker duimklachten, urologische klachten en psychische klachten. Daar zijn later lage rugklachten, sinusklachten en refluxklachten bijgekomen. Naar aanleiding van een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft een verzekeringsarts dossierstudie verricht, appellant lichamelijk en psychisch onderzocht en voor hem beperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 augustus 2014. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige geoordeeld dat appellant geschikt is voor zijn eigen werk. De arbeidsdeskundige heeft tevens, na raadpleging van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS), een aantal functies geselecteerd die in overeenstemming worden geacht te zijn met de beperkingen van appellant. Bij besluit van 29 oktober 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 10 november 2014 (datum in geding) geen recht heeft op een WIA-uitkering, primair omdat appellant geschikt is voor zijn eigen werk en subsidiair omdat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid minder is dan 35%.
2. Bij besluit van 7 april 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant, onder verwijzing naar de rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 31 maart 2015 en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 7 april 2015, ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, kort samengevat, overwogen dat zorgvuldig onderzoek heeft plaatsgevonden en dat er geen redenen zijn voor twijfel aan de juistheid en de volledigheid van de in de FML neergelegde belastbaarheid van appellant. Volgens de rechtbank moet appellant geschikt worden geacht tot het verrichten van de maatgevende arbeid van medewerker rozenkwekerij. Aangezien hij daarmee zijn maatmaninkomen kan verdienen, is er geen verlies aan verdiencapaciteit, zodat een
WIA-uitkering terecht is geweigerd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant de in eerste aanleg aangevoerde gronden herhaald. Tegen de medische grondslag van het bestreden besluit heeft appellant aangevoerd dat hij zijn linker duim, ondanks een operatie daaraan, niet goed kan gebruiken en niet goed kracht kan zetten met zijn linkerhand. Daarom hadden er volgens appellant naast de in de FML aangenomen beperking op knijp- en grijpkracht, beperkingen aangenomen moeten worden voor het verrichten van de cilindergreep, de sleutelgreep, de pincetgreep en de pengreep. Voorts hadden er volgens appellant wegens zijn angst- en paniekaanvallen en depressieve klachten in de rubrieken persoonlijk functioneren en sociaal functioneren van de FML meer beperkingen aangenomen moeten worden. Ook in verband met zijn rugklachten hadden er, naar appellant heeft aangevoerd, in de FML meer beperkingen aangenomen moeten worden. Volgens appellant moet hij lopen, zitten en staan kunnen afwisselen. Wegens zijn hartklachten, psychische klachten en pijnklachten en de daarmee gepaard gaande vermoeidheid is volgens appellant een urenbeperking geïndiceerd. Tevens heeft appellant aangevoerd dat door de verzekeringsartsen onvoldoende is gekeken naar het geheel van klachten en beperkingen. Tegen de arbeidskundige grondslag van het besluit heeft appellant aangevoerd dat ten onrechte is aangenomen dat hij met de in de FML vastgelegde beperkingen zijn eigen werk kan verrichten. Ten slotte heeft appellant betoogd dat de voor hem geselecteerde functies, uitgaand van de in de FML vastgelegde beperkingen, niet geschikt zijn te achten.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hebben verricht en dat aanknopingspunten ontbreken om aan te nemen dat zij van onvolledige of onjuiste medische beperkingen zijn uitgegaan.
4.2.
Met betrekking tot de klachten van de linkerhand wordt overwogen dat appellant blijkens de gedingstukken op 14 maart 2014 wegens een zogeheten triggerfinger fenomeen aan zijn linkerduim is geopereerd. Tijdens lichamelijk onderzoek op 26 augustus 2014 heeft de verzekeringsarts vastgesteld dat de linkerduim van appellant gevoelig is en dat nog sprake is van een zwelling. Vastgesteld is dat appellant de vingers van de linkerhand al kan opponeren, maar dat hij nog geen sterke vuist kan maken en dat appellant rechtshandig is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft tijdens het door hem op 31 maart 2015 verrichte lichamelijk onderzoek vastgesteld dat alle actieve functies ongestoord zijn. De pincetgreep is ongestoord, maar wat vertraagd wegens door appellant aangegeven pijn (rechts meer dan links). Ook de bol- en cilindergreep zijn ongestoord. Met deze constateringen van de verzekeringsartsen is in overeenstemming dat appellant niet beperkt is geacht voor het verrichten van de verschillende handgrepen en wél beperkt is geacht op het beoordelingspunt knijp- en grijpkracht. Medische stukken op grond waarvan aangenomen moet worden dat er voor de datum in geding meer of andere beperkingen ten aanzien van het gebruik van de linkerhand aangenomen hadden moeten worden, zijn niet overgelegd.
4.3.
De verzekeringsarts heeft in zijn onderzoek betrokken dat appellant langdurig bekend is met psychische klachten (angst en depressie). In verband daarmee is voor appellant in de rubriek persoonlijk functioneren van de FML vastgelegd dat hij is aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken en werk zonder hoog handelingstempo. In de rubriek sociaal functioneren is appellant beperkt geacht op omgaan met conflicten en is vastgelegd dat appellant is aangewezen op werk dat geen leidinggevende aspecten bevat. De Raad heeft geen aanknopingspunten dat daarmee onvoldoende rekening is gehouden met de psychische klachten van appellant. Uit de door appellant in bezwaar overgelegde brief van
I-psy van 10 september 2014, waaruit blijkt dat bij appellant de diagnose psychische stoornis door somatische aandoening NAO is gesteld, kan niet worden afgeleid dat er in verband met de psychische klachten van appellant meer of andere beperkingen binnen de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren aangenomen hadden moeten worden. Ook overigens zijn daarvoor in het dossier geen aanknopingspunten te vinden.
4.4.
Met betrekking tot de rugklachten van appellant wordt overwogen dat de verzekeringsarts is uitgegaan van de diagnose: rugpijn aspecifiek chronisch. In verband met deze rugklachten heeft de verzekeringsarts appellant licht beperkt geacht op frequent buigen tijdens het werk, tillen of dragen, lopen tijdens het werk, trappenlopen en klimmen. Appellant is voorts beperkt geacht op duwen of trekken en frequent zware lasten hanteren tijdens het werk. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de aanwezige medische informatie en zijn eigen bevindingen uit lichamelijk onderzoek geen aanleiding gezien om meer of andere beperkingen aan te nemen. Ook de Raad ziet geen aanknopingspunt voor het oordeel dat er met de aangenomen beperkingen onvoldoende is tegemoetgekomen aan de rugklachten van appellant. Opgemerkt wordt dat in de FML de aaneengesloten duur van lopen, staan en zitten steeds, ook binnen de normaalwaarde, is gemaximeerd, zodat een zekere mate van afwisseling van deze activiteiten ook binnen de normaalwaarde is verzekerd. Als normaalwaarden wordt immers uitgegaan van maximaal 1 uur achtereen staan of lopen en 2 uur achtereen zitten. Medische informatie die ziet op de datum geding en waaruit kan worden afgeleid dat deze mate van afwisseling voor appellant onvoldoende is, is niet overgelegd.
4.5.
Ten aanzien van de geclaimde urenbeperking heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn aanvullende rapporten van 31 maart 2015 en 7 augustus 2015 toegelicht dat met de in de FML aangenomen beperkingen voldoende is tegemoetgekomen aan de energetische beperkingen van appellant, zodat voor het aannemen van een urenbeperking geen aanleiding bestaat. De Raad heeft geen aanleiding om aan dit oordeel te twijfelen. Uit de medische informatie, waaronder een brief van de cardioloog van 4 april 2012 aan de huisarts van appellant waarin verslag wordt gedaan van een poliklinische controle, volgt niet dat appellant uit het door hem in 2011 doorgemaakte hartinfarct zodanige schade heeft overgehouden dat in aanvulling op de reeds aangenomen beperkingen een urenbeperking op energetische gronden is geïndiceerd.
4.6.
Naar vaste jurisprudentie van de Raad (zie onder meer de uitspraak van 3 februari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL2913) rechtvaardigt geschiktheid voor eigen werk in beginsel de vooronderstelling dat van arbeidsongeschiktheid als bedoeld in de Wet WIA geen sprake is. Dit is slechts anders indien het eigen werk niet meer voorhanden is en zich in het concrete geval bijzondere omstandigheden voordoen die de juistheid van deze vooronderstelling aantasten. Daarvan is in het geval van appellant geen sprake. Weliswaar is de werkgever van appellant failliet verklaard zodat zijn dienstverband daar is beëindigd, maar blijkens het CBBS is de functie van medewerker rozenkwekerij ook elders beschikbaar.
4.7.
De rechtbank is met juistheid tot het oordeel gekomen dat appellant geschikt is te achten voor zijn eigen werk. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van
3 december 2014 en 7 april 2015 overtuigend toegelicht dat appellant, uitgaande van de in de FML opgenomen beperkingen, in staat was zijn eigen werk te verrichten. De omstandigheid dat appellant eerder in het kader van de Ziektewet ongeschikt is bevonden voor zijn eigen werk leidt niet tot een ander oordeel, nu uit de betreffende verzekeringsgeneeskundige rapporten niet blijkt dat toen sprake was van een zelfde medische situatie. Nu appellant niet beperkt is geacht op het verrichten van de verschillende handgrepen, wordt appellant niet gevolgd in zijn opvatting dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep wegens de door appellant aangegeven pijn bij het verrichten van de pincetgreep overleg had moeten plegen met de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.8.
Omdat appellant geschikt is te achten voor zijn eigen werk, heeft het Uwv de
WIA-uitkering terecht geweigerd. Het subsidiair door het Uwv ingenomen standpunt dat appellant eveneens geschikt is voor de op basis van het CBBS geselecteerde functies behoeft daarom geen bespreking.
5. De overwegingen in 4.1 tot en met 4.8 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2017.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) L.H.J. van Haarlem

AB