ECLI:NL:CRVB:2017:3692

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 oktober 2017
Publicatiedatum
25 oktober 2017
Zaaknummer
16/52 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Wet WIA met betrekking tot medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft appellante, een agrarisch medewerker, zich op 14 april 2013 ziek gemeld wegens psychische klachten en verzocht om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De verzekeringsarts heeft een medisch onderzoek verricht en op basis van de bevindingen en informatie van de behandelend sector, waaronder een huisarts en een klinisch psycholoog, een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Het Uwv heeft op 2 april 2015 vastgesteld dat appellante geen recht had op een uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Na bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gezien om af te wijken van het eerdere oordeel. Het Uwv heeft het bezwaar ongegrond verklaard op 14 juli 2015.

De rechtbank Den Haag heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij zij de medische grondslag van het bestreden besluit heeft onderschreven. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat er ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen en dat er meer beperkingen vanwege medicatie moesten worden vastgesteld. De Raad voor de Rechtspraak heeft de overwegingen van de rechtbank volledig onderschreven en geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16/52 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
26 november 2015, 15/5367 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 25 oktober 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. Ö Batur-Kibaroglu, advocaat, hoger beroep ingesteld. De gronden van beroep zijn aangevoerd door mr. K. Aslan, advocaat.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Aslan en A. Kabakatepe, tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft zich met ingang van 14 april 2013 wegens psychische klachten ziek gemeld voor haar werkzaamheden als agrarisch medewerker. Naar aanleiding van een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft de verzekeringsarts een medisch onderzoek verricht en kennis genomen van informatie van de behandelend sector, waarbij het gaat om een brief van de huisarts van
21 november 2013 en van klinisch psycholoog/psychotherapeut 29 april 2014. De onderzoekbevindingen van de verzekeringsarts zijn neergelegd in het rapport van 19 februari 2015. Vervolgens heeft hij de beperkingen vastgesteld voor het verrichten van arbeid en deze vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 februari 2015. Aansluitend heeft de arbeidsdeskundige functies geselecteerd tot het vervullen waarvan appellante in staat is geacht. Bij besluit van 2 april 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet WIA, omdat zij met ingang van 12 april 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.2.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkens het rapport van 7 juli 2015 onder meer appellante onderzocht en dossierstudie verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien af te wijken van het oordeel van de verzekeringsarts over de belastbaarheid van appellante. De in het kader van de eerstejaars Ziektewetbeoordeling aangenomen urenbeperking was, gezien de medische informatie die daarna werd ontvangen, ook toen al niet geïndiceerd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is blijkens het rapport van 10 juli 2015 tot de conclusie gekomen dat de geduide functies passend zijn voor appellante. Bij besluit van 14 juli 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de door het Uwv bij appellant vastgestelde beperkingen. Ten slotte heeft de rechtbank de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gegeven toelichting op de geschiktheid van de geselecteerde functies afdoende geacht.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat er ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen. Deze is wel geïndiceerd wegens de bij haar bestaande vermoeidheidsklachten. Verder hadden er meer beperkingen wegens de bijwerkingen van haar medicijnen aangenomen moeten worden. Tot slot heeft appellante aangevoerd dat er wel lichamelijke afwijkingen zijn geconstateerd door de radioloog. Ter onderbouwing van haar standpunt wordt een brief van de huisarts van 22 december 2015 ingebracht.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en maakt deze tot de zijne. Wat in hoger beroep is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Daartoe wordt van belang geacht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in reactie op het hoger beroep overtuigend uiteen heeft gezet waarom er geen urenbeperking is geïndiceerd en waarom er met betrekking tot het medicatiegebruik geen verdergaande beperkingen aangewezen zijn. Tevens is gemotiveerd dat in de FML rekening is gehouden met de lichamelijke klachten van appellante en dat de informatie van de huisarts niet leidt tot aanpassingen.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit wordt ook het oordeel van de rechtbank over de passendheid van de geselecteerde functies onderschreven.
4.3.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2017.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) L.H.J. van Haarlem

AB