ECLI:NL:CRVB:2017:3689

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 oktober 2017
Publicatiedatum
25 oktober 2017
Zaaknummer
16/50 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WGA-vervolguitkering en verzekeringsgeneeskundig onderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 14 december 2015 het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant, die zich op 24 december 2012 ziek meldde, ontving een WGA-vervolguitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Het Uwv had vastgesteld dat appellant 41,79% arbeidsongeschikt was en had zijn beperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst. Appellant was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat hij meer beperkingen had dan het Uwv aannam.

Tijdens de zitting op 14 september 2017 heeft appellant, bijgestaan door zijn advocaat, zijn standpunt toegelicht. De Raad voor de Rechtspraak heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld. De Raad concludeert dat de rechtbank uitvoerig heeft gemotiveerd waarom de gronden van appellant niet slagen. Appellant heeft geen nieuwe medische stukken ingediend die zijn standpunt ondersteunen. De Raad oordeelt dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant en dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat appellant niet in staat is de vereiste interne opleiding te volgen.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van griffier L.H.J. van Haarlem, en is openbaar uitgesproken op 25 oktober 2017.

Uitspraak

16/50 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
14 december 2015, 15/6754 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 25 oktober 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K.M. van Dijk-Opstal hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. B.M.M. Slaman. Het Uwv heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als leidinggevende voor 38 uur per week. Op 24 december 2012 heeft hij zich, vanuit een situatie waarin hij een op grond van de Werkloosheidswet (WW) een uitkering ontving, ziek gemeld met lichamelijke klachten.
1.2.
Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 28 november 2014 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 22 december 2014 recht is ontstaan op een WGA-vervolguitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. De mate van arbeidsongeschiktheid van appellant is vastgesteld op 41,79%. Het tegen het besluit van 28 november 2014 gemaakte bezwaar is bij besluit van 31 augustus 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het verzekeringsgeneeskundige onderzoek naar de beperkingen van appellant onzorgvuldig is verricht of dat de beperkingen van appellant niet juist zijn weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 oktober 2014. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de geduide functies passen binnen de belastbaarheid van appellant.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. Verder heeft appellant aangevoerd dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in grote lijnen een herhaling van wat hij bij de rechtbank naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft uitvoerig gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. De Raad sluit zich daarbij aan. In hoger beroep heeft appellant geen (medische) stukken ingediend die zijn standpunt, dat hij op de datum in geding meer beperkt is, ondersteunen. In dit verband wordt opgemerkt dat appellant tijdens het onderzoek van de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) met name knie- en schouderklachten als reden voor zijn arbeidsongeschiktheid heeft opgegeven. De in beroep en hoger beroep ingebrachte medische informatie ziet op een situatie van na de datum in geding en hebben voor een deel betrekking op andersoortige klachten.
4.2.
Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit wordt geen aanleiding gezien om aan te nemen dat de geselecteerde functies in medisch opzicht of anderszins ongeschikt zijn voor appellant. De arbeidsdeskundige heeft de signaleringen die op het resultaat functiebeoordeling zijn weergegeven voorzien van een toelichting. Op basis daarvan is aannemelijk dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. Ook is niet aannemelijk dat appellant wegens zijn gestelde onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal niet in staat is de vereiste interne opleiding in de functie van productiemedewerker industrie te kunnen volgen. Artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit 2004 bepaalt – voor zover hier van belang – dat bij de bepaling van wat betrokkene nog met arbeid kan verdienen in aanmerking wordt genomen de algemeen geaccepteerde arbeid waarmee betrokkene per uur het meest kan verdienen, waaronder mede wordt begrepen arbeid waarvoor bekwaamheden nodig zijn die algemeen gebruikelijk zijn en binnen zes maanden kunnen worden verworven, tenzij betrokkene niet over dergelijke bekwaamheden beschikt en als gevolg van ziekte of gebrek dergelijke bekwaamheden niet kan verwerven. Onder deze bekwaamheden wordt ten minste verstaan de mondelinge beheersing van de Nederlandse taal. Niet aannemelijk is dat bij appellante sprake is van uit ziekte of gebrek voortkomende beletselen om de Nederlandse taal te leren.
4.3.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2017.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) L.H.J. van Haarlem

AB