ECLI:NL:CRVB:2017:3689
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WGA-vervolguitkering en verzekeringsgeneeskundig onderzoek
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 14 december 2015 het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant, die zich op 24 december 2012 ziek meldde, ontving een WGA-vervolguitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Het Uwv had vastgesteld dat appellant 41,79% arbeidsongeschikt was en had zijn beperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst. Appellant was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat hij meer beperkingen had dan het Uwv aannam.
Tijdens de zitting op 14 september 2017 heeft appellant, bijgestaan door zijn advocaat, zijn standpunt toegelicht. De Raad voor de Rechtspraak heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld. De Raad concludeert dat de rechtbank uitvoerig heeft gemotiveerd waarom de gronden van appellant niet slagen. Appellant heeft geen nieuwe medische stukken ingediend die zijn standpunt ondersteunen. De Raad oordeelt dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant en dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat appellant niet in staat is de vereiste interne opleiding te volgen.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van griffier L.H.J. van Haarlem, en is openbaar uitgesproken op 25 oktober 2017.