ECLI:NL:CRVB:2017:3685

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 oktober 2017
Publicatiedatum
25 oktober 2017
Zaaknummer
15/7615 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op WGA-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WGA-uitkering van appellante. Appellante, die in België woont, had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Echter, na een herbeoordeling door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd vastgesteld dat haar arbeidsongeschiktheid per 1 oktober 2014 minder dan 35% was, waardoor haar recht op uitkering werd beëindigd.

De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. Appellante stelde in hoger beroep dat het onderzoek niet zorgvuldig was, omdat er alleen dossierstudie had plaatsgevonden en dat haar geheugenproblemen niet in de beoordeling waren meegenomen. Het Uwv verzocht de Raad om de uitspraak van de rechtbank te bevestigen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen aanleiding was om het oordeel van de rechtbank te wijzigen. De Raad bevestigde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van de beschikbare medische informatie had geconcludeerd dat de belastbaarheid van appellante correct was vastgesteld. De Raad oordeelde dat appellante in staat was om de werkzaamheden in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te verrichten en dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15.7615 WIA

Datum uitspraak: 25 oktober 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
9 oktober 2015, 15/270 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (België) (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H.F.A. Bronneberg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2017. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als medewerker verkoop binnendienst. Op 13 juli 2010 is zij uitgevallen voor haar werkzaamheden in verband met pijnklachten aan de rechterarm.
1.2.
Naar aanleiding van de aanvraag van appellante om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv bij besluit van
21 januari 2013 vastgesteld dat appellante vanaf 10 juli 2012 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, die is gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.3.
In het kader van een herbeoordeling heeft appellante op 26 december 2013 een vragenlijst ingevuld. De verzekeringsarts van het Uwv heeft in een rapport van 3 juli 2014 op basis van de beschikbare gegevens en de vragenlijst geconcludeerd dat er geen sprake is van veranderingen van de belastbaarheid ten opzichte van een eerder vastgelegde situatie.
De beperkingen zijn vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 juli 2014. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens aan de hand van wat appellante kan verdienen met geselecteerde voorbeeldfuncties in een rapport van 22 juli 2014 berekend dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante 13,76% bedraagt.
1.4.
Het Uwv heeft bij besluit van 25 juli 2014 vastgesteld dat appellante vanaf
1 oktober 2014 geen recht meer heeft op een WGA-uitkering omdat de mate van haar arbeidsongeschiktheid met ingang van die datum minder dan 35% is.
1.5.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van bestudering van de beschikbare medische informatie geconcludeerd dat kan worden uitgegaan de eerder vaststelde belastbaarheid. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 18,60%.
1.6.
Bij beslissing op bezwaar van 8 december 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 25 juli 2014, onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe onder meer overwogen dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze is verricht. Nu de voorhanden zijnde medische informatie een duidelijk beeld gaf van appellantes medische situatie en appellante in bezwaar te kennen heeft gegeven af te zien van spreekuurcontact of een hoorzitting, konden de verzekeringsartsen uitsluitend op basis van dossierstudie rapporteren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv voldoende gemotiveerd dat de belasting in de functies de medische belastbaarheid van appellante niet overschrijdt.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is verricht omdat slechts dossierstudie heeft plaatsgevonden. Appellante heeft erop gewezen dat met de geheugenproblemen die zij op de vragenlijst heeft vermeld, bij de herbeoordeling ten onrechte geen rekening is gehouden. Appellante acht zich meer beperkt dan het Uwv heeft vastgesteld en is van mening dat haar belastbaarheid in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies wordt overschreden.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Er is geen aanleiding om tot een andersluidend oordeel te komen dan de rechtbank. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante besproken en voldoende gemotiveerd waarom deze niet slagen.
4.2.
Het feit dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante niet heeft opgeroepen voor een spreekuur en heeft gerapporteerd op basis van de stukken, betekent in dit geval niet dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest. De gemachtigde van appellante heeft immers op 16 oktober 2014 in een telefoongesprek met een medewerker van het Uwv te kennen gegeven dat appellante afziet van een hoorzitting. Verzocht is te beslissen op basis van de stukken. Nadien is appellante niet op deze mededeling teruggekomen.
4.3.
In de verzekeringsgeneeskundige rapporten van 14 november 2014 en van 22 juni 2015 is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op inzichtelijke wijze onderbouwd dat op basis van de beschikbare medische informatie en de informatie verkregen uit de door appellante ingevulde vragenlijst, kon worden uitgegaan van de in de FML van 1 juli 2014 vastgestelde belastbaarheid. In hoger beroep zijn geen medische gegevens ingebracht die aanleiding kunnen geven voor een ander oordeel.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid, zoals vastgelegd in de FML van 1 juli 2014, moet appellante in staat worden geacht de werkzaamheden in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te verrichten. In de arbeidskundige rapporten is toereikend gemotiveerd dat de functies in medisch opzicht voor appellante passend zijn.
4.5.
Gelet op 4.1 tot en met 4.4 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2017.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) L.H.J. van Haarlem

AB